In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 oktober 2020 een beschikking gegeven inzake een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt met een autismespectrumstoornis, persoonlijkheidsproblematiek en ernstige discrepantie tussen cognitieve en emotionele intelligentie. De cliënt, die gediagnosticeerd is met automutilatie en anorexia nervosa, is sinds 2015 in totaal 30 keer opgenomen geweest in verschillende instellingen. De rechtbank moest beoordelen of de Wet zorg en dwang (Wzd) of de Wet verplichte GGZ (Wvggz) van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de Wzd van toepassing is, omdat de zorgbehoefte van de cliënt het beste aansluit bij de zorg die onder deze wet valt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt zich verzet tegen de opname en de gedwongen zorg, maar dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de rechterlijke machtiging noodzakelijk is om de cliënt te beschermen tegen zichzelf en om dwangvoeding te kunnen geven. De machtiging is toegewezen voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid om na deze periode opnieuw te beoordelen of de machtiging nog nodig is. De beschikking is mondeling gegeven door rechter B. Krijnen en schriftelijk uitgewerkt door griffier J. Smolders.