ECLI:NL:RBROT:2020:1032

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
C/10/589933 / JE RK 20-168
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 30 januari 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking gegeven inzake de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht tot verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige], die in een pleeggezin verblijft. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de opvoedomgeving waarin [voornaam minderjarige] opgroeit, met meldingen van verwaarlozing en middelenmisbruik door de ouders. De ouders hebben de zorgen bestreden, maar de kinderrechter oordeelt dat de situatie voldoende ernstig is om de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing in stand te laten. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 27 maart 2020 en de behandeling van het verzoek tot definitieve ondertoezichtstelling aangehouden. De Raad is verzocht om uiterlijk twee weken voor de volgende zitting te rapporteren over de situatie van [voornaam minderjarige] en de ouders. De kinderrechter benadrukt dat een uithuisplaatsing zo kort mogelijk moet duren en dat de ouders stappen moeten zetten om een veilige opvoedomgeving te bieden. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/589933 / JE RK 20-168 en C/10/589936 / JE RK 20-169
datum uitspraak: 30 januari 2020

beschikking verlenging uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2018 te [geboorteplaats minderjarige] ,

hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] , hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 17 januari 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- een e-mailbericht met bijlage van de Raad van 22 januari 2020, ingekomen bij de griffie op 22 januari 2020.
Op 30 januari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de ouders, bijgestaan door mr. A.J.H.M. Hopmans,
- een vertegenwoordiger van de Raad, te weten dhr. [naam vertegenwoordiger] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna de GI, te weten mw. [naam vertegenwoordigster] .
Aangezien de ouders de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maar wel de Poolse taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van
mw. J.M. Proszkowski, tolk in de Poolse taal.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de tolk is beëdigd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van de Wet beëdigde tolken en vertalers.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
Bij beschikking van 17 januari 2020 is [voornaam minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld tot
17 april 2020 en is een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verleend voor de duur van vier weken en is de beslissing voor het overige aangehouden.

Het (aangehouden) verzoek en het standpunt van de Raad

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verzocht, voorafgegaan door een voorlopige ondertoezichtstelling. Ook wordt een machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een pleeggezin verzocht voor de duur van drie maanden.
De Raad heeft ter zitting het (aangehouden) verzoek gehandhaafd en als volgt nader toegelicht.
Sinds september 2019 zijn er naar aanleiding van veelvuldige meldingen zorgen over de opvoedomgeving, waarin [voornaam minderjarige] opgroeit. In de afgelopen periode wilde met name de moeder niet met de hulpverlenende instanties samenwerken. Het is de ouders niet gelukt om de opvoedomgeving te verbeteren. Daarom is thans hulp in het gedwongen kader noodzakelijk. Vanwege de zorgen over haar opvoedvaardigheden heeft de moeder ondersteuning in de opvoeding van [voornaam minderjarige] nodig. Ook zal duidelijk moeten worden of er sprake is van middelenmisbruik. Indien de komende periode blijkt dat de situatie is gestabiliseerd en de opvoedomgeving voldoende wordt bevonden, zal [voornaam minderjarige] niet langer dan nodig uit huis geplaatst dienen te blijven.

Het standpunt van de GI en belanghebbenden

De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund en - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende meegedeeld.
Er zijn zorgen over de veiligheid van [voornaam minderjarige] bij haar ouders. In het begin van haar plaatsing in het pleeggezin heeft [voornaam minderjarige] zorgelijk gedrag laten zien. Zo is zij erg angstig voor de stofzuiger geweest, is zij onder de tafel gekropen, heeft zij vinnig gedrag naar de andere kinderen in het gezin laten zien en heeft zij wat moeite met slapen gehad. Inmiddels gaat het beter met [voornaam minderjarige] . De komende periode zal Beter Beschermd Plus in samenspraak met Youz worden ingezet. Desgevraagd is aangegeven dat de jeugdbescherming volgende week een huisbezoek bij de ouders kan afleggen om de opvoedsituatie bij de ouders te beoordelen.
Namens de ouders heeft hun advocaat ter zitting verzocht de spoedmachtiging uithuisplaatsing direct op te heffen of zo spoedig als mogelijk. Ter onderbouwing hiervan is het volgende aangevoerd.
Er is geen sprake van een acute dreiging. De in januari 2020 aangetroffen situatie is immers al in september 2019 geconstateerd. Toen heeft Veilig Thuis (VT) geen aanleiding gehad om het gezin naar de hulpverlening te verwijzen. De ouders bestrijden dat sprake is (geweest) van drugsgebruik en geweld, wat zou hebben geleid tot een onveilige situatie voor [voornaam minderjarige] . Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) en de huisarts hebben nooit zorgen over [voornaam minderjarige] geuit. Volgens het CJG gaat het goed met [voornaam minderjarige] . Er zijn geen duidelijke aanwijzingen voor de aannames dat sprake zou zijn van drugsgebruik door en geweld tussen de ouders. Deze aannames zijn niet nader onderbouwd. Bovendien kleuren de aannames het rapport van de Raad. Gezien de feitelijke omstandigheden en de wijze waarop de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] heeft plaatsgevonden, is de maatregel buitenproportioneel. Dat de ouders zich naar de hulpverlening negatief hebben opgesteld, heeft te maken met het feit dat er niet adequaat op de situatie is gereageerd.
Een uithuisplaatsing van een kind van deze leeftijd voor de duur van drie maanden is echter een veel te lange periode. Op 3 februari 2020 hebben de ouders een afspraak met de huisarts om aan te tonen dat ergeen sprake is van drugsgebruik. Ook is het van belang dat zo spoedig mogelijk een huisbezoek wordt afgelegd. De overige zorgen kunnen in het kader van een ondertoezichtstelling worden aangepakt.
In aanvulling op het betoog van hun advocaat hebben de ouders ter zitting - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Zij bestrijden de zorgen in de opvoedomgeving. Toen de politie in augustus 2019 bij hen thuis is gekomen, had dit uitsluitend met de huisdieren te maken. De persoon die anoniem melding heeft gedaan, heeft wraakgevoelens. De zorgen over de woning hebben uitsluitend te maken met de verbouwingswerkzaamheden van de woning die vorige week zijn afgerond. Wel zijn de traphekjes tijdens de verbouwing tijdelijk verwijderd. Tijdens de verbouwing is de veiligheid van [voornaam minderjarige] echter nimmer in gevaar geweest. Dit kan worden aangetoond door middel van foto’s van de huidige staat van de woning. De moeder heeft hulp willen aanvaarden, maar daar wel vragen over gesteld. Zij heeft zelf hulp gevraagd voor het regelen van dagopvang voor [voornaam minderjarige] , in verband met schulden en om een andere woning te krijgen,

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [voornaam minderjarige] in een zorgelijke opvoedomgeving bij haar ouders opgroeit. Op 11 september 2019 zijn VT, het wijkteam en de wijkagent naar aanleiding van een aantal meldingen sinds juli 2019 bij de ouders op huisbezoek geweest. Toen is geconstateerd dat de woning vervuild en verwaarloosd is en dat het een zeer ongezonde leefomgeving voor [voornaam minderjarige] is. Zo is door het wijkteam waargenomen dat de salontafel erg vies was, er een overvolle asbak stond, de woning naar een sterke dierengeur (urine) rook en dat [voornaam minderjarige] een overvolle luier van urine en een ontbloot bovenlijf had. Op het aanrecht, de salontafel en de keukentafel waren gesloten blikken bier zichtbaar. Er zijn ook zorgen over de veiligheid van [voornaam minderjarige] . Zo heeft de woning zeer steile trappen, zijn enkele traptreden kapot, zijn er geen traphekjes, is er open bedrading en staat de woning vol gevaarlijke spullen binnen het bereik van [voornaam minderjarige] , zoals schoonmaakmiddelen en gereedschap. Ook heeft politie, VT en het Crisis Interventie Team zorgen over het middelengebruik van de ouders. De ouders hebben de zorgen bestreden en staan niet open voor bemoeienis van hulpverlenende instanties. Nader onderzoek naar de zorgen is vervolgens vanwege de werkvoorraad van VT blijven liggen. Dit doet aan de zorgen echter niets af nu de politie naar aanleiding van nieuwe meldingen op
10 januari 2020 en het CIT en VT tijdens een huisbezoek op 16 januari 2020 dezelfde zorgen hebben geconstateerd als op 11 september 2019. Ook heeft de moeder tijdens dit huisbezoek de indruk gewekt onder invloed van middelen te zijn. Daar komt bij dat geobserveerd werd dat er sprake was van handelen van de moeder naar [voornaam minderjarige] waaruit zorgen zijn ontstaan over haar opvoedvaardigheden. De moeder heeft vervolgens opnieuw aangegeven niet voor hulp open te staan.
Op 17 januari 2020 heeft het CIT en de Raad een aangekondigd huisbezoek afgelegd. De moeder wilde aan dit bezoek geen medewerking verlenen en heeft aangegeven niet thuis te zijn. De zorgen die ten tijde van het verzoek om een spoedmachtiging bestonden, waren gelet op al het voorgaande voldoende ernstig om [voornaam minderjarige] voorlopig onder toezicht te stellen en een spoedmachtiging te verlenen.
De ouders hebben de zorgen en de meldingen ook ter zitting bestreden. De kinderrechter is daardoor echter niet overtuigd. Dat de huisarts en het CJG geen zorgen over [voornaam minderjarige] hebben geuit, wil niet zeggen dat de opvoedsituatie voor [voornaam minderjarige] voldoende is. Zij hebben immers daar geen zicht op, want zij bezoeken de woning niet. De kinderrechter heeft ter zitting geen gebruik gemaakt van het aanbod van de ouders om foto’s van de volgens hen huidige staat van de woning te bekijken. De kinderrechter neemt onbestreden aan dat deze foto’s immers geen inzicht geven in de situatie gedurende het afgelopen half jaar, nog daargelaten dat de foto’s hoogstwaarschijnlijk niet kunnen aantonen dat het daadwerkelijk om de woning van de ouders gaat en op welk moment de situatie zou zijn gewijzigd. Bovendien heeft de kinderrechter geen aanleiding om te twijfelen aan de door de politie, VT en CIT beschreven meldingen over de staat van de woning en de zorgelijke opvoedomgeving, waarin [voornaam minderjarige] opgroeit. Deze instanties hebben er immers geen enkel belang bij om niet naar waarheid te verklaren. Dat de situatie in de woning op dit moment mogelijk verbeterd is, doet niet af aan de geconstateerde situatie in juli / september 2019 en op 16 en 17 januari 2020. Het wijst er mogelijk wel op dat de ouders onder druk van de uithuisplaatsing stappen hebben gezet. Hier komt de kinderrechter nog op terug.
Gelet op al het vorenstaande zal de kinderrechter de bij voormelde beschikking van 17 januari 2020 verleende voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing dan ook in stand laten.
Wel is de kinderrechter het met de advocaat van de ouders eens dat in het belang van [voornaam minderjarige] de thuissituatie zo spoedig mogelijk door de jeugdbescherming in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling moet worden beoordeeld. Er zijn aanwijzingen dat de ouders naar aanleiding van het ingrijpen van de Raad stappen hebben gezet en altijd moet het uitgangspunt zijn dat een uithuisplaatsing zo kort mogelijk duurt, aangezien dit ingrijpende middel een ultimum remedium is. Daarom ziet de kinderrechter aanleiding om de duur van de machtiging uithuisplaatsing te beperken tot zes weken en het verzoek voor het overige aan te houden tot de hierna vermelde zittingsdatum nu de jeugdbescherming binnen afzienbare tijd bij de ouders een huisbezoek zal afleggen. Vervolgens zal de Raad een inschatting moeten maken of de ouders in staat zijn om [voornaam minderjarige] een voldoende veilige opvoedomgeving te bieden en of zij thans daadwerkelijk bereid zijn om de noodzakelijke hulpverlening te accepteren - nu de moeder hier tot voor kort niet voor openstond - en vervolgens of en zo ja onder welke voorwaarden [voornaam minderjarige] al dan niet bij haar ouders teruggeplaatst kan worden.
Uit voorgaande volgt dat de verlenging van de uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, Burgerlijk Wetboek).
De kinderrechter zal de beslissing op het verzoek tot de definitieve ondertoezichtstelling en de verdere verlenging van de machtiging uithuisplaatsing aanhouden tot nader te noemen datum, nu het onderzoek door de Raad nog niet is voltooid.
De Raad wordt verzocht uiterlijk twee weken vóór de hierna vermelde zittingsdatum aan de kinderrechter nader te rapporteren, met afschrift aan de GI, de belanghebbenden en hun advocaat.

De beslissing

De kinderrechter:
laat de bij beschikking van 17 januari 2020 verleende voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing in stand;
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 27 maart 2020;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling voor het overig verzochte aan.

En alvorens verder te beslissen:

Bepaalt dat het verhoor van de Raad, de GI en de belanghebbenden en hun advocaat in deze zaak zal plaatsvinden op
6 maart 2020 te 15:30 uurin het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125.
De zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter.
Verzoekt de Raad uiterlijk twee weken vóór de genoemde datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen, met afschrift aan de GI, de belanghebbenden en hun advocaat.
Bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de Raad, de GI, de belanghebbenden en hun advocaat.
De Raad wordt verzocht ten behoeve van de genoemde zittingsdatum opnieuw een tolk in de Poolse taal op te roepen.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2020 door mr. M. van Kuilenburg, kinderrechter, in tegenwoordigheid van D. van der Aa als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 6 februari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.