ECLI:NL:RBROT:2020:10668

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
8603839
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing naar de handelskamer voor nadere verdeling van pensioenaanspraken na echtscheiding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen, [eiseres] en [gedaagde], die in algehele gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest. De echtscheiding is op 28 september 1993 ingeschreven. [Eiseres] vordert in conventie een verdeling van het ouderdomspensioen dat tijdens het huwelijk is opgebouwd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering niet tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoort, maar dat deze door de rechtbank dient te worden behandeld. De kantonrechter heeft zich daarom onbevoegd verklaard en de zaak verwezen naar de handelskamer van de rechtbank.

De procedure is gestart met een dagvaarding op 16 juni 2020, gevolgd door verschillende processtukken, waaronder een conclusie van antwoord en een akte van repliek. [Eiseres] heeft haar vordering onderbouwd met de stelling dat de pensioenaanspraken bij de eerdere verdeling niet zijn betrokken. [Gedaagde] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering, stellende dat de kantonrechter niet bevoegd is.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling uiteengezet dat de absolute bevoegdheid van de rechter wordt beheerst door het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de vordering tot verdeling van de pensioenaanspraken niet onder de bevoegdheid van de kantonrechter valt, en heeft de zaak daarom doorverwezen naar de handelskamer. De beslissing is genomen met inachtneming van de proceskosten, die gecompenseerd worden omdat partijen gehuwd zijn geweest.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8603839 CV \ EXPL 20-21016
uitspraak: 20 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van:
[eiseres]
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in het bevoegdheidsincident,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: [gemachtigde]
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in het bevoegdheidsincident,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. A.F. Mandos
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1..Het verloop van de procedure in conventie en in voorwaardelijke reconventie

1.1
Dit blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 juni 2020, met producties;
- de brief van de gemachtigde van [gedaagde] van 19 september 2020, die een voorlopige reactie op de dagvaarding bevat, met één productie;
- de conclusie van antwoord, tevens conclusie van eis in het bevoegdheidsincident en van eis in voorwaardelijke reconventie, met één productie;
- de akte van de zijde van [eiseres] , die een reactie op het bevoegdheidsincident bevat en voorts moet worden beschouwd als een conclusie van repliek in conventie, met producties.
1.2
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De vaststaande feiten

2.1
[eiseres] en [gedaagde] zijn met elkaar in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest. De echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Maassluis op 28 september 1993.
2.2
Een brief van de advocaat van [eiseres] aan de advocaat van [gedaagde] van
22 april 1993 luidt, voor zover hier van belang:
“(…)
Afgezien van de pensioenrechten die tussen partijen dienen te worden verrekend in de vorm van een voorwaardelijke uitkering stelt mijn cliënte voor dat alle schulden, de auto en de belastingteruggave ad f 6.000,- alsmede de volledige vakantietoeslag aan uw cliënt wordt toegescheiden waartegenover aan mijn cliënte de rest van de huwelijksgoederengemeenschap wordt toebedeeld.
Als deze regeling voor uw cliënt aanvaardbaar is verneem ik dat gaarne, zodat ik op korte termijn een echtscheidingsconvenant kan opstellen.
(…)”
2.3
Een kopie van een schriftelijk stuk, door [eiseres] ondertekend op 23 november 1995 en door [gedaagde] in november 1995 luidt:
“Maassluis, 23 november 1995.
Hierbij zie ik, [eiseres] , af van de inning en achterstallige kinderalimentatie, alsmede van de verrekening van ontvangen belastingteruggave en de auto.
Hierbij neemt [gedaagde] de restschuld aan de Direktbank en de Postbank op zijn naam en ontslaat mij dit van mijn verplichtingen.
Door mij zal uit de voormalige echtelijke woning de volgende goederen worden afgestaan:
dressoir
muziekinstallatie
fitnessbankje
dienstfiets en
foto’s.
Bovenstaande goederen worden/zijn afgeleverd op maandag 27 november 1995.
Hierbij hebben beide partijen terzake van de boedelverdeling niets meer van elkaar te vorderen en verlenen elkaar over en weer finale kwijting.
Voor accoord met bovenstaande:
(wg)
[eiseres] [gedaagde] ”

3..De vordering in conventie

3.1
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
1. zal bepalen dat zij recht heeft op de helft van het in de huwelijksperiode opgebouwde ouderdomspensioen
2 zal bepalen dat het deel van het ouderdomspensioen dat haar toekomt zal worden geïndexeerd, zodat het waardevast is
3 zal bepalen dat [gedaagde] bij het pensioenfonds dan wel de pensioenuitvoerder de pensioenaanspraken zoals deze waren op het moment van echtscheiding dient op te vragen en de welvaartsvaste waarde van de aanspraken dient te laten berekenen
4 te bepalen dat [gedaagde] uiterlijk binnen drie maanden de bij het pensioenfonds dan wel de pensioenuitvoerder opgevraagde pensioenaanspraken en welvaartsvaste waarde aan [eiseres] zal doen toekomen, op straffe van een direct opeisbare boete van € 500,- per maand, te verrekenen met de aan haar te betalen bedragen
5 [gedaagde] zal veroordelen voor het einde van elke kalendermaand het aan [eiseres] toekomende bruto pensioen te betalen;
6 [gedaagde] zal veroordelen aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 464,52 en daarnaast maandelijks, tot het moment dat de pensioenaanspraken bekend zijn, een bedrag van € 75,-, gerekend vanaf 1 juli 2020,
dit alles met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2
[eiseres] baseert haar vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende, zakelijk weergegeven stellingen.
De kantonrechter is bevoegd kennis te nemen van dit geschil omdat de vordering de € 25.000,- niet te boven gaat. Het gaat slechts om een pensioen van € 800,- tot € 1.000,- per jaar. Bij een levensverwachting van 85 jaar, die door pensioenfondsen wordt gehanteerd, gaat het om maximaal € 20.000,-.
Zij heeft aanspraak op een deel van het ouderdomspensioen van [gedaagde] , namelijk de helft van het deel dat is opgebouwd tijdens het huwelijk met hem. Bij de verdeling zijn destijds de pensioenaanspraken niet betrokken.

4..Het verweer in conventie

[gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering. Voor alle weren heeft hij aangevoerd dat de zaak niet behoort tot de bevoegdheid van de kantonrechter, maar dat deze door de rechtbank dient te worden behandeld.

5..De vordering in voorwaardelijke reconventie

5.1
[eiser] vordert, voor het geval de vorderingen van [verweerster] geheel of gedeeltelijk worden toegewezen, dat [verweerster] zal worden gelast een gewaarmerkt afschrift van alle correspondentie tussen de advocaten van partijen en van de correspondentie tussen de advocaat van [verweerster] en haarzelf aan de gemachtigde van [eiser] toe te zenden, binnen twee maanden na toezending van de te geven uitspraak, alsmede te bepalen dat de vorderingen van [verweerster] slechts opeisbaar zijn vanaf één maand nadat zij deze correspondentie aan de gemachtigde van de man heeft toegezonden, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
5.2
[eiser] baseert zijn vordering, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, op de volgende, zakelijk weergegeven stellingen.
Hij weet dat het ouderdomspensioen destijds is besproken tussen de advocaten. [verweerster] en hij hebben na de echtscheiding een overeenkomst opgesteld, waarbij een verdeling van het gehele huwelijksvermogen heeft plaatsgevonden. Hij bestempelt die als een vaststellingsovereenkomst. Als [verweerster] geen weet meer heeft van de destijds gemaakte afspraken moet de vaststellingsovereenkomst in zijn voordeel worden gelezen. Hij heeft belang bij zekerheid.

6..De beoordeling in het incident

6.1
De vordering van [verweerster] strekt tot verdeling van de pensioenaanspraken die vallen in de tussen haar en [eiser] bestaande ontbonden huwelijksgemeenschap. Het standpunt van [verweerster] komt erop neer dat bij de verdeling de pensioenaanspraken zijn overgeslagen. Ingevolge artikel 3:179, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan daarvan een nadere verdeling worden gevorderd.
6.2
De absolute bevoegdheid van de rechter wordt beheerst door het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Tot aan de herziening van dit wetboek per
1 januari 2002 bepaalde artikel 126 lid 12 dat de rechtbank de bevoegde rechter was ter zake van een verdeling. Uit de parlementaire geschiedenis blijkt niet dat de wetgever deze absolute bevoegdheid heeft willen wijzigen. In de memorie van toelichting op de Aanpassingswet wordt vermeld, dat na de bestuurlijke overbrenging van de kantongerechten in de rechtbank het takenpakket van de kantonrechter gehandhaafd blijft (Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, p. 258). Op grond van artikel 42 Wet op de rechterlijke organisatie (RO.) nemen de rechtbanken in eerste aanleg kennis van alle burgerlijke zaken, behoudens bij de wet bepaalde uitzonderingen. Waar het de absolute bevoegdheid van de kantonrechter betreft, geeft artikel 93 Rv een aantal uitzonderingen op de hoofdregel van artikel 42 RO.
Deze uitzonderingen omvatten geen verdelingszaken. Onder vorderingen als bedoeld in artikel 93 Rv letter a worden geldvorderingen verstaan (MvT, Kamerstukken II 1999-2000, 26 855, nr. 3, p. 192). Onder de vordering als bedoeld in letter b van artikel 93 Rv moet ook een geldvordering worden verstaan. Ook aan de andere in artikel 93 Rv omschreven uitzonderingen kan de kantonrechter in verdelingszaken geen bevoegdheid ontlenen.
Ten aanzien van de onderhavige vorderingen ter zake verdeling is dan ook de rechtbank bevoegd (ECLI:NL:GHDHA:2018:714). Dat brengt mee dat de kantonrechter zich onbevoegd zal verklaren en de zaak zal verwijzen naar de handelskamer van deze rechtbank.
6.3
Omdat [eiser] en [gedaagde] gehuwd zijn geweest zal de kantonrechter de proceskosten in het incident compenseren.
De beslissing
De kantonrechter,
verklaart zich onbevoegd;
verwijst de zaak naar de rolzitting van de
handelskamervan deze rechtbank van
woensdag 6 januari 2021 om 10.00 uuropdat de zaak aldaar wordt voortgezet in de stand waarin zij zich thans bevindt;
wijst partijen erop dat zij in de procedure bij de handelskamer niet in persoon kunnen procederen, maar slechts bij advocaat;
wijst partijen erop dat de handelskamer zal beslissen over de proceskosten in deze procedure, waaronder het door de kantonrechter berekende griffierecht van € 83,- voor [eiseres] ;
wijst [gedaagde] erop dat na verwijzing en zijn verschijning in de procedure een griffierecht van € 304,- is verschuldigd, welk bedrag binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie moet zijn gestort, waarvoor gedaagde (in geval van verschijning) een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) zal ontvangen;
wijst [gedaagde] erop dat van een persoon die on- of minvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven indien aan de daarvoor gestelde voorwaarden in de Wet op de rechtsbijstand is voldaan;
draagt de griffier op de processtukken en een afschrift van dit vonnis tijdig voor genoemde rolzitting te doen toekomen aan de griffier van de handelskamer.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
37878