ECLI:NL:RBROT:2020:1069

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
11 februari 2020
Zaaknummer
C/10/582629 / FA RK 19-8251
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toewijzing eenhoofdig gezag over minderjarige met betrekking tot paspoort en omgangsregeling

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 7 februari 2020, is de kwestie van het ouderlijk gezag over de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum minderjarige] 2013, aan de orde. De vrouw verzoekt om het ouderlijk gezag alleen aan haar toe te kennen, terwijl de man zich hiertegen verzet. De rechtbank oordeelt dat het gezamenlijk gezag beëindigd moet worden, omdat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem of verloren raakt tussen de ouders. De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe en kent het eenhoofdig gezag aan haar toe.

Daarnaast verzoekt de vrouw om vervangende toestemming voor het aanvragen van een nieuw paspoort voor de minderjarige. Dit verzoek wordt afgewezen, omdat de vrouw met het eenhoofdig gezag al de bevoegdheid heeft om het paspoort te beheren. De rechtbank beveelt de man om de identiteitskaart van de minderjarige aan de vrouw ter beschikking te stellen, met een dwangsom voor het geval hij hier niet aan meewerkt.

Wat betreft de omgangsregeling verzoekt de man om wijziging van de zorgregeling, maar de rechtbank wijst dit verzoek af, omdat er geen wijziging van omstandigheden is aangetoond. Tot slot worden de verzoeken van beide partijen om de voornaam van de minderjarige te bepalen afgewezen, omdat er geen relevante wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/582629 / FA RK 19-8251
Beschikking van 7 februari 2020 betreffende het ouderlijk gezag, de vervangende toestemming ten behoeve van een paspoort voor de minderjarige, de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht en de voornaam van de minderjarige
in de zaak van:
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw] , [adres vrouw] ,
advocaat mr. A. Maaskant te Rotterdam,
t e g e n
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man] , [adres man] ,
advocaat mr. D. Vurdelja te 's-Gravenhage.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 25 september 2019;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek met bijlagen van de man ingekomen op 8 januari 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 10 januari 2020. Daarbij zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .
1.2.1.
Na de mondelinge behandeling is een brief van 17 januari 2020 binnengekomen van de vrouw.
1.2.2.
Na de mondelinge behandeling is een brief van 23 januari 2020 binnengekomen van de man.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Uit de vrouw is geboren de minderjarige:
[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2013 te [geboorteplaats minderjarige] .
2.2.
De man heeft de minderjarige erkend.
2.3.
De vrouw en de man oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de minderjarige.
2.4.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2018 is het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag afgewezen, is het verzoek van de man tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige afgewezen, en is een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld als volgt:
- de minderjarige verblijft eens in de twee weken van vrijdag na school tot maandagochtend naar school bij de man;
- de minderjarige verblijft in tweewekelijkse vakanties één aaneengesloten week bij de man. In de kerstvakantie verblijft de minderjarige in de oneven jaren de eerste vakantieweek bij de man en de tweede week bij de vrouw. In de even jaren verblijft de minderjarige de eerste vakantieweek bij de vrouw en de tweede week bij de man;
- de minderjarige verblijft in de zomervakantie van 2018 twee aaneengesloten weken bij de man;
- de minderjarige verblijft vanaf de zomervakantie in 2019 drie aaneengesloten weken bij de man;
- de minderjarige verblijft met Orthodox Pinksteren bij de vrouw;
- de minderjarige verblijft met Christelijk Pasen bij de vrouw en Orthodox Pasen bij de man, tenzij dit op dezelfde dagen valt. In dat geval verblijft de minderjarige op vrijdag en zaterdag bij de vrouw en op zondag en maandag bij de man. De volgende keer dat die dagen samenvallen worden die dagen andersom verdeeld;
- de minderjarige verblijft ieder jaar op 7 januari en 6 mei bij de man;
- de minderjarige verblijft op de verjaardag van de man bij de man;
- de minderjarige viert zijn verjaardag bij de ouder bij wie hij op dat moment is.
Voorts is bepaald dat partijen zich zullen aanmelden voor het programma Kinderen uit de Knel.
2.5.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2018 is aan de man vervangende toestemming verleend om een identiteitskaart aan te vragen en om met de minderjarige op vakantie te gaan en is de eerder bepaalde zorgregeling aangevuld, in die zin dat de minderjarige in de herfstvakantie van 2018 en de daaropvolgende even jaren in de herfstvakantie en in de voorjaarvakantie van 2019 en de daaropvolgende oneven jaren in de voorjaarsvakantie bij de man zal verblijven.

3.De beoordeling

3.1.
Gezag
3.1.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat het ouderlijk gezag over de zoon van partijen alleen aan haar toekomt.
3.1.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.1.3.
Het gezamenlijk gezag kan op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Als één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW vermelde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen dan wel dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
3.1.4.
Voor gezamenlijk gezag is vereist dat de ouders in feite in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over de minderjarige in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond de minderjarige kunnen voordoen, zodanig dat de minderjarige niet klem of verloren zal raken tussen de ouders. Het ontbreken van een goede communicatie brengt niet zonder meer met zich dat in het belang van de minderjarige het gezag niet aan beide ouders moeten blijven toegekend.
Als de (communicatie)problemen tussen ouders zodanig ernstig verstoord zijn dat de minderjarige bij gezamenlijk gezag van de ouders klem of verloren raakt tussen de ouders, en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt, dan beëindigt de rechtbank het gezamenlijk gezag.
Vooropgesteld wordt dat het uitgangspunt van de huidige wetgeving is dat de ouders na uiteengaan in beginsel gezamenlijk belast zullen blijven met het ouderlijk gezag. In het algemeen wordt er dan ook vanuit gegaan dat het in het belang van het kind is dat ook de niet verzorgende ouder met het gezag belast is.
3.1.5.
De rechtbank is van oordeel dat het wijzigen van het gezamenlijk gezag naar het eenhoofdig gezag in het belang van de minderjarige is. Hoewel de beide ouders betrokken zijn bij hun zoon, is hun communicatie bijzonder slecht. De ouderrelatie is ernstig verstoord. Partijen hebben de afgelopen jaren diverse procedures gevoerd: over de omgangsregeling, toestemming voor vakantie, het verkrijgen van een identiteitskaart en een paspoort, en zelfs over de te gebruiken voornaam van hun zoon. Tijdens de mondelinge behandeling is door de raad benoemd dat het verdrietig en alarmerend is dat partijen het er zelfs niet over eens kunnen worden bij welke naam hun zoon door hen beiden genoemd zal worden. Voor de minderjarige moet de onenigheid tussen zijn ouders een steeds terugkerend punt van spanning zijn. Partijen hebben verschillende vormen van hulpverlening gehad, maar dit heeft niet gebaat. Ook tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat ouders het niet eens kunnen worden over hoe zij binnen afzienbare tijd tot voldoende verbetering van hun communicatie en ouderrelatie kunnen komen. De ter zitting gemaakte afspraak over de aanvraag van een paspoort hebben partijen niet kunnen uitvoeren (zie onder 3.2.3.).
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom toewijzen.
3.2.
Vervangende toestemming paspoort
3.2.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat aan haar vervangende toestemming wordt verleend om een nieuw paspoort voor hun zoon aan te vragen, met het bevel aan de man de identiteitskaart van hun zoon aan de vrouw ter beschikking te stellen, op straffe van een dwangsom van € 100,- voor iedere dag dat de man hieraan niet mee zal werken. Verder verzoekt zij te bepalen dat het paspoort van de zoon van partijen door de vrouw zal worden beheerd.
3.2.2.
De man voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen afgesproken gezamenlijk het paspoort aan te vragen. Dit is partijen echter niet gelukt, zo hebben zij de rechtbank bij afzonderlijke brieven laten weten. Omdat het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag wordt toegewezen, heeft de vrouw feitelijk geen belang meer bij een beoordeling van het verzoek tot vervangende toestemming om een nieuw paspoort voor de zoon van partijen aan te vragen. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
3.2.4.
Omdat de vrouw met het eenhoofdig gezag zal worden belast, ligt het in de rede dat het paspoort en de identiteitskaart van de zoon van partijen door haar zullen worden beheerd. Het verzoek van de vrouw om de man te bevelen het identiteitsbewijs van hun zoon aan de vrouw ter beschikking te stellen, zal dan ook worden toegewezen. Hoewel de rechtbank de hoop koestert dat de man zijn medewerking hieraan zal verlenen, zal de rechtbank toch de gevraagde dwangsom opleggen, omdat in het verleden is gebleken dat man en de vrouw volstrekt niet samenwerken en zich niet aan afspraken houden.
3.3.
Omgangsregeling
3.3.1.
De man verzoekt wijziging van de bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2018 bepaalde regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling), in die zin dat de zoon van partijen de ene week bij de man zal zijn en de andere week bij de vrouw.
Omdat het gezamenlijk gezag in deze beschikking wordt beëindigd zal in het vervolg gesproken worden over een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht (hierna: omgangsregeling).
3.3.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.3.3.
De rechtbank kan op verzoek van de ouders of van een van hen krachtens artikel 1:377a lid 2 BW in verbinding met artikel 1:377e BW een beslissing inzake de omgang of een door ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
3.3.4.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er sinds de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2018 geen wijziging van omstandigheden in de zin van 1:377a lid 2 BW in verbinding met artikel 1:377e BW heeft plaatsgevonden. De vrouw heeft weliswaar aangegeven dat de zorgregeling inmiddels niet exact wordt nagekomen omdat partijen andere afspraken hebben gemaakt, maar de man betwist dat er andere afspraken zijn gemaakt.
De rechtbank zal het verzoek van de man daarom afwijzen. Dat betekent dat de omgangsregeling zoals bepaald bij voornoemde beschikking zal doorlopen. De rechtbank wijst partijen erop dat in die beschikking is opgenomen dat de zoon van partijen op vrijdag na schooltijd door de man wordt opgehaald. De stelling van de vrouw dat de man de minderjarige op vrijdag om 15.00 uur bij haar kan ophalen, vindt geen steun in de regeling zoals die bij beschikking van 26 juli 2018 is vastgelegd.
3.4.
Voornaam minderjarige
3.4.1.
De vrouw verzoekt te bepalen dat beide partijen gehouden zijn hun zoon ‘ [tweede voornaam minderjarige] ’ te noemen.
3.4.2.
De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt te bepalen dat beide partijen gehouden zijn hun zoon ‘ [eerste voornaam minderjarige] ’ of ‘ [afkorting eerste voornaam minderjarige] ’ te noemen.
3.4.3.
De rechtbank heeft in voornoemde beschikkingen van 16 januari 2018 en 26 juli 2018 overwogen dat het in het belang van de zoon van partijen noodzakelijk is dat partijen hem aanspreken met dezelfde naam. In de laatste beschikking is opgenomen dat het in het belang van de zoon van partijen is om hem ‘ [tweede voornaam minderjarige] ’ te noemen, omdat men hem zo kent en omdat hij zelf heeft aangegeven dat hij ‘ [tweede voornaam minderjarige] ’ heet.
3.4.4.
De rechtbank maakt zich zorgen over de zoon van partijen. Partijen zijn niet in staat het belang van hun zoon voorop te stellen in de wijze waarop zij met hun zoon en met elkaar omgaan. Dat zij hem bij verschillende namen noemen en vervolgens de rechtbank (meermalen) verzoeken te beslissen welke naam de juiste is, is daarvan een wrang voorbeeld. De houding van ouders is schadelijk voor de minderjarige. Ter zitting is daarover indringend met partijen besproken, maar zelfs de ter zitting gemaakte afspraak over het paspoort hebben partijen niet kunnen uitvoeren. De vele hulpverlening heeft tot nu toe niet mogen baten. Het eigen gelijk afdwingen via de rechter is niet de aangewezen weg. De sleutel is dat partijen hun eigen gedrag veranderen.
3.4.5.
Over de verzoeken inzake de naam van partijen oordeelt de rechtbank als volgt. Sinds de laatste beschikking heeft er geen relevante wijziging van omstandigheden plaatsgevonden. De rechtbank zal daarom beide verzoeken afwijzen: het verzoek van de man omdat er geen wijziging van omstandigheden is, en het verzoek van de vrouw omdat zij geen belang heeft bij toewijzing omdat dit, bovenop de beschikking van 26 juli 2018, geen zelfstandige rechtsgevolgen heeft.
3.5.
Straat- en contactverbod
3.5.1.
De vrouw heeft haar verzoek ten aanzien van het straat- en contactverbod ingetrokken. De rechtbank zal het verzoek afwijzen.
3.6.
Proceskosten
3.6.1.
Partijen verzoeken over en weer de ander te veroordelen in de kosten van de procedure. De rechtbank ziet in hetgeen partijen hebben aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van de in het familierecht gebruikelijke compensatie van de proceskosten, gelet op het familierechtelijk karakter van de verzoeken.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat het gezag over [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2013 te [geboorteplaats minderjarige] voortaan aan de vrouw toekomt;
4.2.
bepaalt dat het paspoort van [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2013 te [geboorteplaats minderjarige] in beheer van de vrouw zal zijn;
4.3.
beveelt de man de identiteitskaart van [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2013 te [geboorteplaats minderjarige] ter beschikking te stellen aan de vrouw, op straffe van een dwangsom van € 100,00 voor iedere dag dat de man na betekening van de beschikking hieraan niet zal meewerken, met een maximum van € 3.000,00;
4.4.
wijst af het verzoek van de man tot wijziging van de omgangsregeling;
4.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A. Schreuder, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.A.C. van Dijk op
7 februari 2020.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.