In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 22 oktober 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [eiseres], en B&S B.V., eveneens een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid. De eiseres vorderde betaling van onderzoekskosten die volgens haar door B&S B.V. verschuldigd waren. De vordering was gebaseerd op een e-mailcorrespondentie waarin [naam 4] had aangegeven 50% van de kosten van een onderzoek te willen dekken. De eiseres stelde dat er een overeenkomst tot stand was gekomen tussen haar en B&S B.V. over deze kosten.
B&S B.V. heeft de vordering betwist en aangevoerd dat zij niet de juiste partij was die gedagvaard was, omdat [naam 4] en B&S B.V. niet dezelfde entiteit zijn. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de e-mailcorrespondentie en de rol van [naam 4] in de afspraken. De rechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat [naam 4] namens B&S B.V. had gehandeld en dat er geen rechtsgeldige overeenkomst tussen partijen tot stand was gekomen.
De vordering van [eiseres] werd afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten, die door de rechter op nihil werden vastgesteld, aangezien B&S B.V. de procesvoering in eigen hand had gehouden. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken, vooral als het gaat om de rechtsgeldigheid van overeenkomsten en de betrokkenheid van partijen.