ECLI:NL:RBROT:2020:10774

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
C/10/599620 / KG ZA 20-579 (voorlopige voorziening) C/10/599619 / FA RK 20-4846 (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot verlenging van een huisverbod en de redelijke toepassing daarvan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de verlenging van een huisverbod. De burgemeester van Rotterdam had op 18 juni 2020 een huisverbod opgelegd aan de verzoeker, welke op 26 juni 2020 werd verlengd tot 16 juli 2020. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 7 juli 2020 waren zowel de verzoeker als de burgemeester vertegenwoordigd.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om het huisverbod te verlengen, omdat er nog steeds een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de betrokkenen bestond. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een geweldsincident had plaatsgevonden en dat er nog geen veiligheidsafspraken waren gemaakt. De verzoeker stelde dat de situatie was verbeterd en dat het huisverbod niet langer nodig was, maar de rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod te verlengen.

De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de veiligheid van de betrokkenen voorop staat en dat er professionele begeleiding nodig is om de spanningen tussen de verzoeker en de achterblijfster aan te pakken. De rechtbank concludeerde dat het huisverbod noodzakelijk bleef totdat er een partnergesprek had plaatsgevonden en dat de burgemeester de juiste stappen had gezet in het belang van de betrokkenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/599620 / KG ZA 20-579 (voorlopige voorziening)
C/10/599619 / FA RK 20-4846 (beroep)
Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[naam verzoeker] , verzoeker,

wonende te [adres verzoeker] ,
gemachtigde mr. E.R. Weegenaar
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde mr. J.M. Tang,
in welke zaken belanghebbende is:
[naam achterblijfster] ,
wonende te [adres achterblijfster] ,
hierna achterblijfster.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 18 juni 2020 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker.
Bij besluit van 26 juni 2020 heeft verweerder dit huisverbod verlengd tot 16 juli 2020.
Bij brief van 3 juli 2020 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen laatstgenoemd besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2020. Aanwezig waren:
 verzoeker en zijn gemachtigde;
 verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep ongegrond,
 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het huisverbod verlengd voor de duur van achttien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth). Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning nog steeds (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
2. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat zij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
5. Verzoeker stelt dat verweerder het huisverbod niet had mogen verlengen, aangezien de rust tussen partijen als gevolg van het eerste besluit was weergekeerd waardoor het gevaar was geweken. Bovendien heeft verweerder bij het nemen van het bestreden besluit een verkeerde belangenafweging gemaakt, aangezien verzoeker geen vaste slaapplaats heeft en daarnaast het contactverbod tot veel problemen leidt op zijn werk, aangezien hij de werkvloer met achterblijfster deelt. Verzoeker verwijst naar een verklaring van de achterblijfster waarin ze schrijft dat zij het geweld heeft uitgelokt. Tegen het besluit tot oplegging zelf heeft de verzoeker geen beroep willen instellen.
6. Verweerder stelt – kort gezegd – dat het gevaar nog niet is geweken, aangezien nog geen partnergesprek heeft plaatsgevonden en nog geen veiligheidsafspraken zijn gemaakt.
7. De rechtbank overweegt dat ter beoordeling voorligt de vraag of verweerder bevoegd was tot verlenging van het huisverbod en of hij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is. Er is sprake geweest van een ernstig geweldsincident tussen verzoeker en achterblijfster waar meerdere omstanders getuigen van zijn geweest. Verzoeker ontkent dit ook niet. In het kader van de beoordeling of nog sprake is van gevaar is niet van belang door wie het geweld is uitgelokt zodat de rechtbank aan de betreffende stellingen van verzoeker voorbijgaat.
Bovendien is gebleken dat in de relatie van verzoeker en achterblijfster al lange tijd sprake is van spanningen. Achterblijfster heeft in haar aangifte bij de politie verklaard dat zij heel vaak door verzoeker is geslagen en dat dit normaal is in hun cultuur. Uit een mutatie van de politie blijkt dat ook in december 2017 sprake was van een ruzie, terwijl ook buren van verzoeker en achterblijfster hebben verklaard dat regelmatig sprake is van ruzie tussen verzoeker en achterblijfster.
Gezien deze omstandigheden is naar het oordeel van de voorzieningenrechter het maken van veiligheidsafspraken onder professionele begeleiding noodzakelijk om het gevaar af te wenden. Een rustperiode is daartoe onvoldoende. Nu nog geen partnergesprek had plaatsgevonden en dergelijke afspraken nog niet waren gemaakt, was verweerder bevoegd tot het nemen van het bestreden besluit tot verlenging.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ook in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid. Verweerder heeft namelijk verzoeker hulp aangeboden bij het vinden van tijdelijk onderdak, maar verzoeker heeft hier geen gebruik van gemaakt, aldus verzoeker ter zitting. Bovendien is gebleken dat op het werk nog geen problemen zijn ontstaan door het contactverbod. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de reikwijdte van het contactverbod bespreekbaar is indien dit tot problemen leidt in de werksfeer. Ten slotte stelt verzoeker dat een partnergesprek te lang op zich laat wachten. Verweerder heeft in dat verband ter zitting verklaard dat achterblijfster gezien haar emoties en letsel nog niet toe was aan dit gesprek. De rechtbank overweegt dat in een situatie als deze een partnergesprek pas effectief is als beide partijen daar aan toe zijn, zodat uitstel van het gesprek in het belang van verzoeker en achterblijfster was. Het partnergesprek staat gepland voor het eind van het huisverbod en zal dus binnen de periode van het huisverbod kunnen plaatsvinden.
Vervolgens moet nog worden beoordeeld of thans nog steeds sprake is van gevaar in de zin van de Wth. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is, aangezien nog geen veiligheidsafspraken zijn gemaakt. Dit maakt verweerder bevoegd het huisverbod te laten voorduren.
8. Op basis van het voorgaande verklaart de rechter het beroep ongegrond.
9. Nu het beroep ongegrond is verklaard, wijst de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening bij gebrek aan belang af.
Aldus gedaan door mr. B. Krijnen, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M.W. Panhuizen, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: