ECLI:NL:RBROT:2020:10774
Rechtbank Rotterdam
- Proces-verbaal
- B. Krijnen
- M.W. Panhuizen
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid tot verlenging van een huisverbod en de redelijke toepassing daarvan
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 juli 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen de verlenging van een huisverbod. De burgemeester van Rotterdam had op 18 juni 2020 een huisverbod opgelegd aan de verzoeker, welke op 26 juni 2020 werd verlengd tot 16 juli 2020. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 7 juli 2020 waren zowel de verzoeker als de burgemeester vertegenwoordigd.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was om het huisverbod te verlengen, omdat er nog steeds een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de betrokkenen bestond. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een geweldsincident had plaatsgevonden en dat er nog geen veiligheidsafspraken waren gemaakt. De verzoeker stelde dat de situatie was verbeterd en dat het huisverbod niet langer nodig was, maar de rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid gebruik had kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod te verlengen.
De voorzieningenrechter heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de veiligheid van de betrokkenen voorop staat en dat er professionele begeleiding nodig is om de spanningen tussen de verzoeker en de achterblijfster aan te pakken. De rechtbank concludeerde dat het huisverbod noodzakelijk bleef totdat er een partnergesprek had plaatsgevonden en dat de burgemeester de juiste stappen had gezet in het belang van de betrokkenen.