ECLI:NL:RBROT:2020:10804

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
8273958_02102020
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van de Ven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing huurvordering met betrekking tot niet-betaalde huurtermijnen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam, is een huurvordering aan de orde. De eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.C.Y. Cheung, vordert betaling van een hoofdsom van € 3.600,-, welke betrekking heeft op de huur voor de maanden oktober, november en december 2019 en januari 2020. De gedaagde, die in persoon procedeert, heeft erkend de huur voor januari 2020 niet te hebben betaald, maar betwist de vordering voor de voorgaande maanden. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis vastgesteld dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat zij de huur voor de maanden oktober, november en december 2019 heeft betaald. De gedaagde heeft wel bewijs aangedragen van geldopnames, maar dit was onvoldoende om te concluderen dat de huur daadwerkelijk aan de eiseres is betaald. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gevorderde hoofdsom van € 3.600,- toewijsbaar is, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 januari 2020. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 338,96 aan verschotten en € 420,- aan salaris voor de gemachtigde. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8273958 CV EXPL 20-2200
uitspraak: 2 oktober 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.C.Y. Cheung,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het (verdere) verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het tussenvonnis van 24 juli 2020 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
  • de akte van [gedaagde] , met producties.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1
In het tussenvonnis is reeds overwogen dat de gevorderde hoofdsom van € 3.600,- de huur betreft voor de maanden oktober, november en december 2019 alsmede januari 2020
à € 900,- per maand en dat [gedaagde] heeft erkend dat zij de huur voor de maand januari 2020 niet heeft betaald. Om die reden is overwogen dat in ieder geval een bedrag van
€ 900,- toewijsbaar is.
2.2
[gedaagde] is toegelaten tot bewijs van haar stelling dat zij de huurtermijnen over de maanden oktober, november en december 2019, met een gezamenlijk beloop van € 2.700,-, wel heeft betaald aan [eiseres] . Hierin is zij niet geslaagd.
2.3
De toelichting van [gedaagde] in de door haar, na het tussenvonnis genomen akte, biedt onvoldoende basis om te kunnen concluderen dat zij de huur voor de maanden oktober, november en december 2019 heeft betaald aan [eiseres] . In de kern is de toelichting een herhaling van haar verweer dat steeds tegen het einde van de maand geld is opgenomen van de bankrekening om de huur contant te betalen, ten aanzien waarvan al is geoordeeld dat dit enkele feit niet voldoende is om te kunnen concluderen dat de betreffende drie huurtermijnen ook daadwerkelijk aan [eiseres] zijn betaald. Voor het opnemen van geld van de bankrekening is bewijs aangedragen, maar dat biedt onvoldoende bewijs voor de te bewijzen stelling dat dit geld is gebruikt voor betaling van de huur voor de betreffende maanden aan [eiseres] . Het in de akte aangevoerde draagt eerder bij aan de twijfel of [eiseres] daadwerkelijk is betaald, want het komt erop neer dat de vriend van [gedaagde] geld opnam en daarmee vervolgens de huur contant betaalde aan de vriend van [eiseres] , voor welke betaling bewijs ontbreekt, en dat de vriend van [eiseres] het geld vervolgens aan [eiseres] heeft afgedragen, waarvoor ook bewijs ontbreekt. Op deze punten is ook geen nader bewijs aangeboden, bijvoorbeeld door het horen van getuigen. Tegen die achtergrond moet worden vastgesteld dat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] de huur voor de maanden oktober, november en december 2019 aan [eiseres] heeft betaald.
2.4
Bij deze stand van zaken is de gevorderde hoofdsom van € 3.600,- toewijsbaar. Het bedrag zal, als gevorderd, worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 januari 2020. Daarnaast wordt het bedrag van € 5,81 aan verschenen rente als onweersproken toegewezen.
2.4.1
Voor (vragen met betrekking tot) de wijze van betaling aan Doornheim kan [gedaagde] zich wenden tot de gemachtigde van [eiseres] .
2.5
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 338,96 aan verschotten (griffierecht, explootkosten en informatiekosten) en € 420,- aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met rente.
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskosten-veroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

3..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 3.605,81 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 3.600,- vanaf 2 januari 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op:
  • € 338,96 aan verschotten;
  • € 420,- aan salaris voor de gemachtigde;
  • beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 105,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Indien van toepassing dienen beide bedragen te worden vermeerderd met btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. van de Ven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465