ECLI:NL:RBROT:2020:10805

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
8445740
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering: Lening of gift? Afwijzing van de vordering tot terugbetaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagde] over een geldvordering. [eiseres] vorderde een bedrag van € 5.241,80 aan hoofdsom en € 526,08 aan buitengerechtelijke kosten van [gedaagde], die zij stelde te hebben geleend. De procedure volgde na een dagvaarding op 1 april 2020, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht in verschillende processtukken.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [gedaagde] had een relatie met de zoon van [eiseres], uit welke relatie drie kinderen zijn geboren. Gedurende de periode van 13 oktober 2014 tot en met 28 februari 2018 heeft [eiseres] geldbedragen aan [gedaagde] betaald. [eiseres] stelde dat deze betalingen leenden betroffen, terwijl [gedaagde] dit betwistte en aanvoerde dat de bedragen als schenkingen waren bedoeld.

De kantonrechter oordeelde dat [eiseres] haar stelling dat er sprake was van geldleningen onvoldoende had onderbouwd. De bewijsstukken, waaronder een ongedateerd en niet ondertekend briefje, waren niet overtuigend genoeg om aan te tonen dat er een mondelinge overeenkomst van geldlening was gesloten. De rechter concludeerde dat er geen grond was om [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van het gevorderde bedrag, en wees de vordering af. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 600,- aan salaris voor de gemachtigde van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8445740 CV EXPL 20-11386
uitspraak: 2 oktober 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. P.M. Boiten,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. G. Grijs.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 1 april 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[gedaagde] heeft een affectieve relatie gehad met de zoon van [eiseres] . Uit die relatie zijn drie kinderen geboren. De relatie is beëindigd.
2.2
In de periode van 13 oktober 2014 tot en met 28 februari 2018 heeft [eiseres] geldbedragen betaald aan [gedaagde] .

3..Het geschil

3.1
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan haar te betalen € 5.241,80 aan hoofdsom en € 526,08 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.097,80 vanaf 13 oktober 2019 tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2
Aan haar vordering legt [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat zij op grond van een mondelinge overeenkomst geldbedragen heeft geleend aan [gedaagde] met een gezamenlijk beloop van € 5.241,80, te weten € 900,- contant en € 4.341,80 door overmaking van diverse bedragen op de bankrekening van [gedaagde] in de onder 2.2 vermelde periode. Geprobeerd is om terugbetaling te realiseren, wat niet is gelukt. In verband daarmee wordt naast de hoofdsom een bedrag van € 526,08 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd en rente.
3.3
[gedaagde] betwist de vordering en concludeert - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - tot afwijzing daarvan met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [eiseres] in de proceskosten en de nakosten.
3.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de vordering nader besproken.

4..De beoordeling

4.1
In de dagvaarding is de stelling van [eiseres] dat partijen een mondelinge overeenkomst van geldlening zijn aangegaan nauwelijks onderbouwd. Niet aangegeven is onder welke omstandigheden de leningen zijn aangegaan en welke afspraken partijen hier precies over hebben gemaakt. Ter onderbouwing van de gestelde leningen is als productie 3 een ongedateerd en niet ondertekend briefje in het geding gebracht dat afkomstig is van [eiseres] en haar zoon. In dit briefje staat slechts vermeld dat zij geleende bedragen van [gedaagde] terug willen ontvangen. Ook hierin wordt niet vermeld onder welke omstandigheden de geldleningen zijn aangegaan en welke afspraken partijen precies hebben gemaakt. Dit briefje vormt daarom onvoldoende onderbouwing voor de gestelde geldleningen. Verder worden er bankbescheiden overgelegd. Hieruit blijkt wel dat er bedragen over zijn gemaakt naar de bankrekening van [gedaagde] , maar hieruit blijkt niet dat er sprake is geweest van geldleningen tussen partijen. Immers, bij de vele overboekingen die zijn gedaan, is nooit vermeld dat het geldleningen betroffen. Nog daargelaten dat een deel van de bankbescheiden betrekking heeft op betalingen die, zo voert [gedaagde] aan, niet door [eiseres] zelf maar door haar zoon zijn gedaan, die geen partij is bij de procedure.
4.2
[gedaagde] heeft de vordering gemotiveerd betwist. Zij erkent dat ze een paar keer geld heeft geleend, maar stelt dat zij de geleende bedragen telkens binnen een week heeft terugbetaald. Dit is door [eiseres] niet betwist. [eiseres] stelt dat [gedaagde] hiermee erkent dat ook de overige overboekingen geldleningen waren. Deze conclusie is echter niet juist. Het feit dat er een paar keer geld is geleend, sluit niet uit dat er ook overboekingen zijn geweest waarbij niet is afgesproken dat deze terugbetaald zouden worden. [gedaagde] stelt ook dat deze bedragen zijn overgemaakt als schenkingen aan haar en aan haar kinderen.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] heeft [eiseres] haar stelling dat er sprake is van geldleningen onvoldoende onderbouwd. Zij heeft dus niet aan haar stelplicht voldaan, waardoor aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
4.3
Bij deze stand van zaken staat niet vast en komt ook niet vast te staan dat de door [eiseres] aan [gedaagde] betaalde bedragen geldleningen betroffen. Daarom is er geen grond om [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling aan [eiseres] van € 5.241,80. Dit wordt dan ook afgewezen. Dit lot treft ook de nevenvorderingen.
4.4
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 600,- aan salaris voor de gemachtigde. De nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, omdat de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 600,- aan salaris voor de gemachtigde, en indien [eiseres] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig hieraan heeft voldaan, begroot op € 120,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Indien van toepassing dienen beide bedragen te worden vermeerderd met btw;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465