Op 20 november 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J. Geelhoed, een voorlopige voorziening vroeg tegen een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam was opgelegd. De last onder dwangsom was gericht op het verwijderen van bouwwerken op een perceel in Rotterdam. Eiseres stelde dat zij niet kon worden vereenzelvigd met de B.V. die de bouwwerken had, en had daarom geen rechtstreeks belang bij het bestreden besluit. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat eiseres niet de juiste partij was om het beroep in te stellen. De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding was om een dergelijke voorziening te treffen. De uitspraak werd mondeling gedaan na de sluiting van het onderzoek ter zitting, en de griffier was drs. S.R. Jonkergouw. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep tegen de voorlopige voorziening, maar wel tegen het beroep binnen zes weken.