ECLI:NL:RBROT:2020:10827
Rechtbank Rotterdam
- Voorlopige voorziening
- B. Krijnen
- M.W. Panhuizen
- Rechtspraak.nl
Huisverbod opgelegd aan verzoeker op basis van vermoeden van gevaar voor veiligheid van minderjarigen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van de burgemeester van Rotterdam. De burgemeester had op 30 september 2020 een huisverbod opgelegd aan verzoeker, omdat zijn aanwezigheid in de woning van achterblijfster een ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor de veiligheid van de kinderen. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter overweegt dat de verhalen van verzoeker en achterblijfster over het incident lijnrecht tegenover elkaar staan. Er is geen sprake van een strafrechtelijke toets, maar het bestaan van een vermoeden van gevaar is voldoende voor het opleggen van een huisverbod. De voorzieningenrechter concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een vermoeden van gevaar, gezien eerdere meldingen van buren over ruzies en de emotionele toestand van achterblijfster tijdens het incident.
De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechter oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod op te leggen, gezien de belangen van de minderjarigen die in de woning verblijven. De situatie is nog niet veranderd en er zijn nog geen veiligheidsafspraken gemaakt, waardoor het huisverbod gehandhaafd blijft. De voorzieningenrechter benadrukt het belang van hulpverlening om de problemen tussen partijen op te lossen.