ECLI:NL:RBROT:2020:10827

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
C/10/605113 / KG ZA 20-890 (voorlopige voorziening) / C/10/FA RK 605118 / (beroep)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod opgelegd aan verzoeker op basis van vermoeden van gevaar voor veiligheid van minderjarigen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 oktober 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van de burgemeester van Rotterdam. De burgemeester had op 30 september 2020 een huisverbod opgelegd aan verzoeker, omdat zijn aanwezigheid in de woning van achterblijfster een ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor de veiligheid van de kinderen. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter overweegt dat de verhalen van verzoeker en achterblijfster over het incident lijnrecht tegenover elkaar staan. Er is geen sprake van een strafrechtelijke toets, maar het bestaan van een vermoeden van gevaar is voldoende voor het opleggen van een huisverbod. De voorzieningenrechter concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn voor een vermoeden van gevaar, gezien eerdere meldingen van buren over ruzies en de emotionele toestand van achterblijfster tijdens het incident.

De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechter oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het huisverbod op te leggen, gezien de belangen van de minderjarigen die in de woning verblijven. De situatie is nog niet veranderd en er zijn nog geen veiligheidsafspraken gemaakt, waardoor het huisverbod gehandhaafd blijft. De voorzieningenrechter benadrukt het belang van hulpverlening om de problemen tussen partijen op te lossen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
Reg.nrs.: C/10/605113 / KG ZA 20-890 (voorlopige voorziening)
C/10/FA RK 605118 / (beroep)
Procesverbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 oktober 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening en het beroep in de zaken tussen

[verzoeker] , verzoeker,

wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
gemachtigde mr. P.R. van de Water.
en

de burgemeester van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde mr. S. Duinhouwer,
in welke zaken belanghebbenden zijn:

[naam partner verzoeker] , partner, hierna achterblijfster,

[naam minderjarige 1], kind van verzoeker en achterblijfster,
geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2016 en
[naam minderjarige 2], kind van verzoeker en achterblijfster,
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2017,
wonende te [adres] te [woonplaats] .

Ontstaan en loop van de procedure

Bij besluit van 30 september 2020 heeft verweerder een huisverbod opgelegd aan verzoeker.
Bij beroepschrift van 1 oktober 2020 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit). Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2020. Aanwezig waren:
 verzoeker en zijn gemachtigde;
 verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. J.M. Tang;
 Veilig Thuis, vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

Beslissing

De voorzieningenrechter:
 verklaart het beroep ongegrond,
 wijst het verzoek om kostenveroordeling af.;
 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

1. Weergave bestreden besluit, verzoek en beroep
1.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan verzoeker een huisverbod opgelegd voor de duur van tien dagen op grond van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth), te weten tot 10 oktober 2020. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning van achterblijfster (een vermoeden van) een ernstig en onmiddellijk gevaar (hierna: het gevaar) oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen.
1.2.
Het verzoek strekt ertoe de rechtsgevolgen van het bestreden besluit te schorsen voor de resterende duur van het bestreden besluit.
Het beroep strekt ertoe het bestreden besluit te vernietigen en verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure.
2. Kortsluiten met afwijzen verzoek voorlopige voorziening
2.1.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2.
Verzoeker heeft door het opgelegde huisverbod dat nog steeds voortduurt geen toegang tot zijn woning. Het spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorziening is daarmee gegeven.
2.3.
Op grond van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat zij onmiddellijk uitspraak zal doen op het beroep.
3. Beoordeling gronden
3.1.
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wth, voor zover hier van belang, kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9 Wth.
3.2.
De rechter beoordeelt vol of het gevaar blijkt uit de door verweerder geduide feiten of omstandigheden. Als blijkt van dat gevaar, dan was verweerder bevoegd een huisverbod op te leggen. Daarna beoordeelt de rechter terughoudend of verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid. Op grond van artikel 6, tweede lid, van de Wth betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
3.3.
Verzoeker voert aan dat het gevaar niet bestond op het moment dat verweerder het bestreden besluit nam en dat de gemeente in redelijkheid geen gebruik had mogen maken van haar bevoegdheid. Achterblijfster kan eenvoudig bij familie logeren en daarom had aan haar het huisverbod moeten worden opgelegd in plaats van aan hem.
3.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat de verhalen van verzoeker en achterblijfster met betrekking tot het incident lijnrecht tegenover elkaar staan. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het niet gaat om een strafrechtelijke toets waarbij hard bewijs moet worden geleverd. Het bestaan van een vermoeden daarvan is voldoende en de voorzieningenrechter is van oordeel dat dit vermoeden bestond. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat tussen verzoeker en achterblijfster al langer sprake is van spanningen en frustraties, bijvoorbeeld over het schoonmaken van de woning en de houding van achterblijfster tegenover de moeder van verzoeker. Er is door buren al twee keer een melding bij de politie gedaan dat sprake was van ruzie op het adres van verzoeker en achterblijfster. Uit een melding van 13 maart 2020 blijkt dat sprake leek te zijn van een heftige ruzie met een hoop lawaai, geschreeuw en gestamp en dat de buren bijna door het plafond heen komen. De melder hoort kinderen huilen. Melder geeft aan dat dit al dagen aan de gang is en dat het vaker voorkomt. Op 30 september 2020 was opnieuw sprake van een incident tussen verzoeker en achterblijfster, waarbij achterblijfster zelfs de politie belt en verzoeker daar mee instemt. Wat achterblijfster vervolgens tegenover de politie verklaart is ernstig en uit de stukken blijkt dat zij daarbij zichtbaar geëmotioneerd was. Verzoeker ontkent wat achterblijfster verklaart, maar erkent wel dat hij achterblijfster heeft weggeduwd. Op basis van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat sprake is van een vermoeden van gevaar en verweerder bevoegd was een huisverbod op te leggen.
3.5.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder ook in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van die bevoegdheid, aangezien de minderjarigen getuigen waren van het incident. Bovendien is het noodzakelijk dat er hulpverlening komt om de problemen tussen partijen op te lossen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de belangen op de juiste manier heeft gewogen door het verbod aan verzoeker op te leggen. Achterblijfster zorgt immers volledig voor de minderjarigen en voor hen is het niet goed indien zij de vertrouwde echtelijke woning moeten verlaten, mede gezien de onrust die er toch al is vanwege het incident.
3.6.
Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat de situatie nog niet is veranderd. De verhalen van partijen zitten nog niet op één lijn, de spanningen zijn nog niet uitgepraat en de woning is nog steeds vervuild, zodat er geen reden is voor beëindiging van het verbod. Er heeft ook nog geen partnergesprek plaatsgevonden om veiligheidsafspraken te maken en ook andere hulpverlening is nog in gang gezet.
3.7.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder bevoegd was het huisverbod op te leggen en dat verweerder, alle belangen afwegend, in redelijkheid gebruik kon en heeft kunnen blijven maken van die bevoegdheid.
3.8.
Het beroep wordt ongegrond verklaard. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Aldus gedaan door mr. B. Krijnen, voorzieningenrechter, tevens kinderrechter, en door deze en mr. M.W. Panhuizen, griffier, ondertekend.
De griffier: De voorzieningenrechter:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op: