In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een eenmanszaak, en gedaagde, een onderneming. Eiser vorderde betaling van een bedrag van € 13.160,50 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat gedaagde niet alle gefactureerde bedragen had voldaan. Eiser had werkzaamheden verricht voor gedaagde en had hiervoor facturen verzonden, waarvan een deel onbetaald was gebleven. Gedaagde voerde verweer en stelde dat eiser geen recht had op betaling, omdat hij zzp'ers had ingeschakeld en de facturen namen bevatten die gedaagde niet kende. De kantonrechter oordeelde dat eiser in zijn vordering kon worden ontvangen, omdat hij een redelijke prijs in rekening had gebracht en gedaagde niet had aangetoond dat er afspraken waren gemaakt over de tarieven. De kantonrechter wees de vordering van eiser toe en veroordeelde gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten.