ECLI:NL:RBROT:2020:10843

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
8254622
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van gefactureerde bedragen in het kader van aanneming van werk

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een eenmanszaak, en gedaagde, een onderneming. Eiser vorderde betaling van een bedrag van € 13.160,50 aan hoofdsom, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten, omdat gedaagde niet alle gefactureerde bedragen had voldaan. Eiser had werkzaamheden verricht voor gedaagde en had hiervoor facturen verzonden, waarvan een deel onbetaald was gebleven. Gedaagde voerde verweer en stelde dat eiser geen recht had op betaling, omdat hij zzp'ers had ingeschakeld en de facturen namen bevatten die gedaagde niet kende. De kantonrechter oordeelde dat eiser in zijn vordering kon worden ontvangen, omdat hij een redelijke prijs in rekening had gebracht en gedaagde niet had aangetoond dat er afspraken waren gemaakt over de tarieven. De kantonrechter wees de vordering van eiser toe en veroordeelde gedaagde tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8254622 CV EXPL 20-1057
uitspraak: 17 juli 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde]
,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
vertegenwoordigd door haar directeur [naam directeur] .
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 30 december 2019, met producties;
  • de aantekeningen van de griffier van het mondelinge antwoord van [gedaagde] ;
  • het tussenvonnis van 24 februari 2020, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald, die geen doorgang heeft gevonden;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek, met producties.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[eiser] drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak handelend onder de naam “ [naam bedrijf] ”.
2.2
In opdracht en voor rekening van [gedaagde] heeft [eiser] met door hem ingeschakelde personen werkzaamheden verricht bij opdrachtgevers/klanten van [gedaagde] . In verband hiermee heeft [eiser] facturen aan [gedaagde] verzonden.
2.3
[gedaagde] heeft niet alle gefactureerde bedragen geheel voldaan aan [eiser] .
2.4
[eiser] heeft Gentle Incasso ingeschakeld om de openstaande bedragen te incasseren. Daartoe is [gedaagde] herhaaldelijk aangeschreven door Gentle Incasso, maar [gedaagde] heeft niet alle door [eiser] in rekening gebrachte bedragen betaald na het verstrijken van de betalingstermijn, ondanks sommaties van de zijde van [eiser] .

3..Het geschil

3.1
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen aan hem te betalen € 13.160,50 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente ex artikel 6:119a BW over de niet betaalde factuurbedragen vanaf 35 dagen na de data van de betreffende facturen tot aan de dag van algehele voldoening en € 906,61 aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten.
3.2
Aan zijn vordering legt [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat hij in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht bij opdrachtgevers/klanten van [gedaagde] . Daarvoor heeft [eiser] facturen aan [gedaagde] doen toekomen, die door [gedaagde] zonder protest zijn behouden. Een deel van de facturen is echter onbetaald gebleven, ook nadat deze ter incasso uit handen zijn gegeven. In verband hiermee vordert [eiser] € 13.160,50 aan hoofdsom en € 906,61 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.3
[gedaagde] heeft verweer gevoerd, strekkende tot afwijzing van de vordering.
3.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de vordering nader besproken.

4..De beoordeling

4.1
Niet is in geschil dat [eiser] in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden heeft verricht bij opdrachtgevers/klanten van [gedaagde] . Aan de orde is of [gedaagde] ter zake aan [eiser] een (restant)bedrag van € 13.160,50 verschuldigd is.
4.2
Vast staat dat [eiser] de werkzaamheden niet alleen heeft uitgevoerd, maar ook andere personen heeft ingeschakeld. Voor het verrichten van de werkzaamheden door hen heeft [eiser] facturen aan [gedaagde] doen toekomen, die deels zijn betaald. Het gaat om de volgende facturen, factuurbedragen en betalingen:
factuur-
nummer
factuur-datum
gefactureerd bedrag
betaald bedrag
openstaand saldo
2019-0040
10-07-2019
€ 4.400,00
€ 4.368,00
€ 32,00
2019-0041
10-07-2019
€ 4.576,00
€ 4.496,00
€ 80,00
2019-0042
10-07-2019
€ 3.968,00
€ 3.890,00
€ 78,00
2019-0043
13-08-2019
€ 3.714,00
€ 3.634,00
€ 80,00
2019-0044
13-08-2019
€ 4.735,00
€ 4.655,00
€ 80,00
2019-0045
13-08-2019
€ 2.637,00
€ 2.557,00
€ 80,00
2019-0046
13-08-2019
€ 3.425,00
€ 3.166,00
€ 259,00
2019-0047
13-08-2019
€ 3.741,50
€ 3.491,00
€ 250,50
2019-0052
25-09-2019
€ 3.688,50
€ 3.608,50
€ 80,00
2019-0055
02-10-2019
€ 3.376,50
€ 0,00
€ 3.376,50
2019-0056
02-10-2019
€ 2.611,50
€ 0,00
€ 2.611,50
2019-0057
02-10-2019
€ 2.913,00
€ 0,00
€ 2.913,00
2019-0058
02-10-2019
€ 840,00
€ 0,00
€ 840,00
2019-0059
02-10-2019
€ 1.200,00
€ 0,00
€ 1.200,00
2019-0060
07-10-2019
€ 1.200,00
€ 0,00
€ 1.200,00
Totaal
€ 47.026,00
€ 33.865,50
€ 13.160,50
4.3
[gedaagde] voert hiertegen aan dat [eiser] geen werknemers, maar zzp’ers werkzaamheden heeft laten verrichten. [gedaagde] voert ook aan dat op de facturen namen vermeld worden die zij niet kent. Dat is misschien zo, maar betekent nog niet dat [eiser] geen aanspraak zou hebben op betaling voor hemzelf en voor de personen die hij heeft ingeschakeld ten behoeve van [gedaagde] . Niet gebleken is dat partijen afspraken hebben gemaakt over de uurtarieven die [eiser] voor zichzelf en voor door hem ingeschakelde personen in rekening zou brengen, want onderbouwing op dit punt ontbreekt, zodat [gedaagde] , gelet op het bepaalde in artikel 7:752 lid 1 BW, een redelijke prijs verschuldigd is.
4.4
Naar het de kantonrechter voorkomt, heeft [eiser] een redelijke prijs in rekening gebracht. In dit verband is van betekenis dat het verweer van [gedaagde] niet ziet op het aantal personen dat werkzaamheden heeft verricht en ook niet op het aantal uren dat zij hebben gewerkt, zoals gespecificeerd in de facturen van [eiser] , en dat ook de gehanteerde uurtarieven voor de verschillende ingezette personen, welke tarieven elkaar niet veel ontlopen en niet bovenmatig zijn, in overwegende mate niet zijn betwist. Ook is van betekenis dat de door [eiser] gefactureerde bedragen aanvankelijk grotendeels geaccepteerd en betaald zijn door [gedaagde] .
4.5
Van de facturen van 10 juli 2019 tot en met 25 september 2019 zijn slechts betrekkelijk geringe bedragen onbetaald gebleven. Uit de conclusie van dupliek en de eerst bij die gelegenheid overgelegde producties wordt opgemaakt dat de onbetaald gebleven bedragen vooral verband houden met het standpunt van [gedaagde] dat voor één van de door [eiser] ingeschakelde personen, te weten ene [naam persoon] , niet een tarief van € 30,00 per uur maar slechts een tarief van € 28,00 per uur gerekend zou mogen worden, welk uurtarief [gedaagde] heeft gehanteerd bij haar betalingen, maar waarmee [eiser] het niet eens was en is. Nergens blijkt echter uit dat ten aanzien van [naam persoon] een uurloon van € 28,00 is overeengekomen, terwijl het door [eiser] gehanteerde tarief redelijk wordt geacht, gezien het vorenoverwogene. Dit verweer wordt dan ook verworpen.
4.6
Daarnaast voert [gedaagde] eerst in de conclusie van dupliek aan dat [eiser] parkeerkosten bij haar in rekening heeft gebracht, maar bij gebreke van andersluidende afspraken hierover, hetgeen door [gedaagde] ook niet is aangevoerd, wordt het niet onredelijk geacht dat deze kosten zijn doorberekend als - hetgeen lijkt te worden erkend - de kosten zijn gemaakt. Uit de facturen maakt de kantonrechter op dat het gaat om een bedrag van € 360,00, hetgeen wederom niet bovenmatig is, gezien de duur van de werkzaamheden. De enkele omstandigheid dat [gedaagde] de parkeerkosten niet vergoed zou krijgen van haar opdrachtgever, maakt niet dat deze kosten voor rekening van [eiser] dienen te blijven.
Ook dit verweer wordt dus verworpen.
4.7
Voorts voert [gedaagde] aan dat [eiser] zonder inachtneming van de opzegtermijn van twee weken [naam persoon] van het project heeft gehaald, maar dat wordt in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd geacht, nu [gedaagde] in verzuim was wat betreft de betaling van facturen.
4.8
Gezien het vorenstaande heeft [gedaagde] ook niet het recht gehad om de betaling van de facturen van 2 en 7 oktober 2019 achterwege te laten. Evenmin heeft [eiser] genoegen hoeven te nemen met het aanbod van [gedaagde] tot betaling van € 6.000,00.
4.9
Om voormelde redenen komt de gevorderde hoofdsom van € 13.160,50 voor toewijzing in aanmerking. Het bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke handelsrente op de wijze zoals hieronder vermeld.
4.1
Het gevorderde bedrag van € 906,61 aan buitengerechtelijke incassokosten komt als onbestreden eveneens voor toewijzing in aanmerking.
4.11
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 598,01 aan verschotten (griffierecht, explootkosten en informatiekosten) en € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen tot het maximum van € 120,00, nu de proceskosten-veroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen kwijting te betalen € 14.067,11 aan hoofdsom en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW over de niet betaalde factuurbedragen vermeld onder 4.2 vanaf 35 dagen na de data van de betreffende facturen tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op:
  • € 598,01 aan verschotten; en
  • € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 120,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465