ECLI:NL:RBROT:2020:10851

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
28 november 2020
Zaaknummer
8102144
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstek tegen meerdere gedaagden in een civiele procedure over betalingsverplichtingen en eigendom van lease-objecten

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Rotterdam op 6 maart 2020, is een eisende partij, aangeduid als [eiseres], betrokken bij een civiele procedure tegen meerdere gedaagden, waaronder [gedaagde 1] en [gedaagde 3]. De procedure betreft een verstek tegen gedaagden 2, 4 en 5, terwijl gedaagde 3, mede namens gedaagde 1, in de procedure is verschenen. De zaak draait om de niet-nakoming van betalingsverplichtingen door gedaagde 1 met betrekking tot drie financiële lease-huurkoopovereenkomsten voor vier Jungheinrich meeloop pallettrucks. De eiseres heeft de overeenkomsten ontbonden en aanspraak gemaakt op betaling van achterstallige termijnen, toekomstige termijnen en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde 1 niet tijdig en volledig aan zijn verplichtingen heeft voldaan, ondanks herhaalde aanmaningen. De kantonrechter heeft de eis van de eiseres toegewezen, waarbij is bepaald dat gedaagde 1 de objecten I, III en IV aan eiseres moet afgeven en dat gedaagde 1 moet betalen voor de achterstallige bedragen, inclusief rente en kosten. De kantonrechter heeft ook de proceskosten aan de zijde van eiseres toegewezen, en de beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8102144 CV EXPL 19-44360
uitspraak: 6 maart 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres]
,
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. A.R. Logtenberg,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] ,
2. [gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats gedaagde 3] ,
4. [gedaagde 4],
wonende te [woonplaats gedaagde 4] ,
5. [gedaagde 5],
wonende te [woonplaats gedaagde 5] ,
gedaagden,
van wie [gedaagde 3] , mede namens gedaagde 1, in de procedure is verschenen.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “ [gedaagde 1] ”, voor gedaagden gezamenlijk, respectievelijk “ [gedaagde 3] ” en gedaagden 1, 2, 4 en 5 voor ieder van hen afzonderlijk.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van [eiseres] , met producties;
  • de conclusie van antwoord;
  • de akte van [eiseres] , houdende wijziging van eis.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
[eiseres] heeft in 2018 drie financiële lease-huurkoopovereenkomsten gesloten met [gedaagde 1] , met betrekking tot in totaal vier Jungheinrich meeloop pallettrucks (hierna te noemen: object I, II, III en IV of, gezamenlijk, de objecten).
Op de overeenkomsten zijn de Algemene Voorwaarden Financiële Lease - Huurkoop versie 2011 (hierna: de Algemene Voorwaarden) van toepassing verklaard. Op grond van de overeenkomsten is [gedaagde 1] steeds eenmalig BTW termijnen en overdrachtskosten en daarnaast steeds maandelijks huurkooptermijnbedragen aan [eiseres] verschuldigd.
2.2
Vanaf augustus 2018 heeft [gedaagde 1] tegenover [eiseres] niet tijdig en volledig aan haar betalingsverplichtingen voldaan, ook niet na herhaaldelijk te zijn aangemaand en gesommeerd om tot betaling over te gaan.
2.3
Bij aangetekende brief van 20 juni 2019 heeft [eiseres] de overeenkomsten ontbonden. Daarbij is aanspraak gemaakt op betaling van achterstallige termijnen, toekomstige termijnen en buitengerechtelijke incassokosten.
2.4
Na daartoe verkregen verlof om conservatoir beslag tot afgifte van de objecten te leggen onder [gedaagde 1] , met aanstelling van Zuyd Gerechtsdeurwaarders als gerechtelijk bewaarder, is op 2 september 2019 beslag gelegd op object II. Van de zijde van [gedaagde 1] is niet meegedeeld waar de andere objecten zich bevinden.

3..Het geschil

3.1
[eiseres] vordert, als vermeld in de dagvaarding, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
te verklaren voor recht dat [eiseres] eigenaar is van de objecten;
te bevelen de objecten I, III en IV af te geven aan [eiseres] , een en ander op straffe van verbeurte van een direct opeisbare dwangsom van € 1.000,00 althans een door de kantonrechter te bepalen bedrag per dag of dagdeel dat [gedaagde 1] hiermee geheel of ten dele in gebreke blijft na het wijzen van vonnis;
[gedaagde 1] te veroordelen tot betaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiseres] van € 6.422,49, te vermeerderen met:
a) primair de overeengekomen vertragingsrente van 1,5% per maand,
b) subsidiair de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW,
c) meer subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW,
vanaf de vervaldata van de diverse verschuldigde bedragen, althans vanaf 20 juni 2019 (datum ontbinding overeenkomsten), tot aan de dag van algehele voldoening;
4. het door de kantonrechter onder 2 (lees: 3) vastgestelde bedrag te vermeerderen met:
a) primair de bedongen contractuele buitengerechtelijke kosten van € 819,86,
b) subsidiair de buitengerechtelijke incassokosten conform de staffel BIK van € 696,12;
5. [gedaagde 1] te veroordelen tot betaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiseres] van de beslagkosten van € 2.197,35;
6. [gedaagde 1] te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 14 dagen na het wijzen van vonnis;
7. [gedaagde 1] te veroordelen in de nakosten van € 100,00 zonder betekening, te verhogen met € 68,00 als betekening van het vonnis nodig is.
3.2
Mede namens [gedaagde 1] heeft [gedaagde 3] - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende aangevoerd. Het is juist dat [eiseres] de pallettrucks in huurkoop heeft geleverd en een betalingsachterstand is ontstaan. Het gaat niet goed met [gedaagde 1] en haar activiteiten zijn goeddeels overgenomen door andere koeriersbedrijven. Voorgesteld is om de pallettrucks over te laten nemen door een andere partij en gevraagd is om de betalingsachterstand en de kosten op te nemen in een nieuwe overeenkomst en de hiermee gemoeide bedragen uit te smeren over de rest van de looptijd. Vooruitlopend hierop en ervan uitgaande dat [eiseres] hiermee akkoord ging, zijn de pallettrucks overgedragen aan de kandidaat overnemende partij. Van de zijde van [gedaagde 1] is het niet meer mogelijk om de pallettrucks alsnog op te halen. [eiseres] is verzocht om alsnog akkoord te gaan met het voorstel.

4..De beoordeling

4.1
[gedaagde 3] is in de procedure verschenen, mede namens gedaagde 1. Op de voet van artikel 140 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) wordt tegen gedaagden 2, 4 en 5 verstek verleend. Op grond van lid 2 van dit artikel wordt tussen alle partijen in deze zaak één vonnis gewezen dat als een vonnis op tegenspraak geldt.
4.2
De conclusie van antwoord wordt aangemerkt als een referte omdat [gedaagde 3] geen, althans nauwelijks verweer heeft gevoerd tegen de vordering, zodat het oordeel daarover aan de kantonrechter is overgelaten. Bij conclusie van antwoord is wel een voorstel voor een (betalings)regeling gedaan, hiervoor onder r.o. 3.2 weergegeven. [eiseres] is (uitsluitend) in de gelegenheid gesteld te reageren op dit bij antwoord gedane voorstel.
4.3
In genoemde akte heeft [eiseres] het voorstel van de hand gewezen. Tevens heeft [eiseres] haar eis gewijzigd.
4.4
Gelet op het bepaalde in artikel 6:29 BW kan [eiseres] niet worden verplicht om in te stemmen met een betalingsregeling. Het staat [gedaagde 3] evenwel vrij zich op korte termijn na ontvangst van dit vonnis tot de gemachtigde van [eiseres] te wenden teneinde alsnog een passende betalingsregeling (te trachten) overeen te komen.
De kantonrechter laat voormelde eiswijziging buiten beschouwing, nu deze in strijd met een goede procesorde wordt geacht en gelet op het bepaalde in artikel 130, leden 1 en 3 Rv. De reden hiervoor is dat de wijziging van eis niet een eisvermindering betreft, maar wordt gezien als een eisverandering die met zich kan brengen dat gedaagden 2, 4 en 5 worden verrast mocht het tot toewijzing daarvan komen. Daarnaast zou het toelaten van de eiswijziging kunnen leiden tot uiteenlopende beslissingen, met mogelijkerwijs andere complicaties tot gevolg, terwijl dit gezien de formulering van de oorspronkelijke eis en die van de gewijzigde eis niet lijkt te zijn beoogd door [eiseres] .
4.5
Omdat tegen de oorspronkelijke eis geen (steekhoudend) verweer is gevoerd, wordt deze toegewezen op de wijze zoals hieronder vermeld. Daarbij gaat de kantonrechter er rechtens van uit dat de eigendom van de objecten bij [eiseres] is blijven rusten nu niet in geschil is dat [gedaagde 1] niet alle huurkooptermijnen heeft voldaan, zodat zij nimmer de eigendom heeft verworven. Voorts heeft [eiseres] gesteld dat [gedaagde 1] onbevoegd is geweest de objecten I, III en IV te vervreemden, hetgeen niet is weersproken, terwijl van de kant van [gedaagde 1] ook niet is aangevoerd dat degene(n) aan wie zij die objecten heeft overgedragen te goeder trouw is geweest en ervoor heeft betaald.
Gelet hierop ligt het onder 1 en 2 gevorderde voor toewijzing gereed, met dien verstande dat de onder 2 gevorderde dwangsom zal worden toegewezen voor de objecten tezamen (dus niet per object) en wordt bepaald op € 500,00 per dag(deel) met een maximum van
€ 15.000,00.
Gelet hierop ligt ook het onder 3 gevorderde voor toewijzing gereed en zal [gedaagde 1] worden veroordeeld tot betaling aan [eiseres] van het bedrag van € 6.422,49, te vermeerderen met de overeengekomen vertragingsrente van 1,5% per maand, vanaf de vervaldata van de diverse verschuldigde bedragen tot aan de dag van algehele voldoening.
maakt voorts aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Het onder 4 gevorderde bedrag van € 819,86 aan contractuele buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
Het conservatoir beslag is met inachtneming van de wettelijke vereisten gelegd, hetgeen toewijzing van de onder 5 gevorderde vergoeding van de beslagkosten met zich brengt.
Daarnaast worden de onder 5 gevorderde beslagkosten gezien als proceskosten, waarbij het in de beslagprocedure betaalde griffierecht in mindering strekt op het in deze procedure verschuldigde griffierecht en waarbij een forfaitair tarief wordt gehanteerd wat betreft het salaris van de gemachtigde, zodat niet het gehele gevorderde bedrag (honorarium / kilometervergoeding) toewijsbaar is. Er wordt vanuit gegaan dat de btw verrekenbaar is, wat reden is om die niet toe te wijzen.
4.6
[gedaagde 1] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op:
  • € 972,00 aan griffierecht;
  • € 81,83 aan explootkosten;
  • € 900,00 aan salaris voor de gemachtigde (2,5 punt à € 360,00, voor dagvaarding, beslagrekest, akte);
  • € 551,67 aan overige verschotten (beslagkosten / ambtshandelingen);
een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, dus niet de handelsrente, want die is niet verschuldigd over proceskosten.
4.7
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter:
verklaart voor recht dat [eiseres] eigenaar is van de volgende objecten, te weten:
  • object I: de Jungheinrich meeloop pallettruck type EJE M13, bouwjaar 2017, chassisnummer [nummer chassis 1] ;
  • object II: de Jungheinrich meeloop pallettruck type EJE M13, bouwjaar 2017, chassisnummer [nummer chassis 2] ;
  • object III: de Jungheinrich meeloop pallettruck type EJE 116, bouwjaar 2018, chassisnummer [nummer chassis 3] ;
  • object IV: de Jungheinrich meeloop pallettruck type EJE 116, bouwjaar 2018, chassisnummer [nummer chassis 4] ;
beveelt [gedaagde 1] tot afgifte aan [eiseres] van de objecten I, III en IV binnen twee weken na betekening van dit vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat [gedaagde 1] hiermee geheel of ten dele in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,00;
veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen:
  • € 6.422,49, te vermeerderen met de overeengekomen vertragingsrente van 1,5% per maand, vanaf de vervaldata van de diverse verschuldigde bedragen tot aan de dag van algehele voldoening;
  • € 819,86 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [gedaagde 1] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op:
  • € 1.605,50 aan verschotten;
  • € 900,00 aan salaris voor de gemachtigde;
  • beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van
artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
en indien [gedaagde 1] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, begroot op € 100,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Indien van toepassing dienen beide bedragen te worden vermeerderd met btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.K. Rapmund en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465