ECLI:NL:RBROT:2020:10856

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
28 november 2020
Zaaknummer
8225444
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.M. van de Ven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming huurovereenkomst afgewezen wegens buitengerechtelijke vernietiging op grond van dwaling

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres zonder vaste woon- of verblijfplaats en de stichting Woonbron. De eiseres vorderde nakoming van een huurovereenkomst die op 11 juni 2019 was gesloten voor een woning aan het [adres 1]. Woonbron had de overeenkomst echter buitengerechtelijk vernietigd, omdat eiseres volgens Woonbron relevante informatie had verzwegen over haar verleden, waaronder een strafrechtelijke veroordeling voor het exploiteren van hennepkwekerijen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van eiseres niet toewijsbaar was, omdat de vernietiging van de overeenkomst door Woonbron niet zonder meer kon worden afgewezen. De rechter oordeelde dat er een gedegen onderzoek naar de feiten nodig was, wat niet mogelijk was in het kader van een kort geding. De vordering van eiseres werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde van Woonbron.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8225444 VV EXPL 19-563
uitspraak: 26 februari 2020
vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
eiseres,
gemachtigde: mr. S. van Buuren,
tegen
de stichting
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
gemachtigde: mr. E. Piepers-Westermeijer.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [eiseres] ” en “Woonbron”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 februari 2020. [eiseres] is verschenen, bijgestaan door mr. S van Buuren. Namens Woonbron zijn verschenen sociaal beheerder [naam 1] en expert bijzondere interventie [naam 2] , bijgestaan door
mr. E. Piepers-Westermeijer.
1.3
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

In het kader van de onderhavige procedure kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1
Partijen hebben op 11 juni 2019 een schriftelijke overeenkomst gesloten met betrekking tot de toen nog te bouwen woning aan het [adres 1] . Op het voorblad van de overeenkomst wordt vermeld:
“Huurovereenkomst zelfstandige woonruimte”
In artikel 3 van de overeenkomst wordt vermeld:
“De huurbetaling gaat in op een door verhuurster nader te bepalen en bekend te maken opleverdatum. Vanaf die datum is de huurder huur aan verhuurster verschuldigd. Tot die tijd is er geen huur verschuldigd.
In artikel 4 van de overeenkomst wordt - verkort weergegeven - vermeld:
“4.1. Vanaf de ingangsdatum van de huurovereenkomst is huurder maandelijks een bedrag verschuldigd. (…)”
2.2
Voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst hebben partijen op 11 maart 2019 een kennismakingsgesprek gevoerd, waarbij [eiseres] een vragenformulier heeft ingevuld. Op het formulier is - verkort weergegeven - het volgende vermeld, waarbij de vragen in dik lettertype en de antwoorden van [eiseres] in normaal lettertype zijn weergegeven.

7. Zijn er zaken die niet besproken zijn tijdens dit gesprek maar die Woonbron wel van u zou moeten weten? (m.b.t. wonen)
Houdt wel van een feestje 2x per jaar en dan tot 22 à 23 uur (…)
Opmerkingen/Bijzonderheden:
Eenoudergezin. Erg bang voor honden
koopwoning verkocht maar nog niet geleverd Woont vooruitlopend op levering bij moeder (…)”
2.3
Op 9 juli 2019 heeft Woonbron een e-mailbericht ontvangen van een voor haar onbekende persoon, waarin - verkort weergegeven - wordt vermeld dat [eiseres] en haar moeder op diverse locaties, waaronder op het adres het [adres 2] , hennepkwekerijen hebben geëxploiteerd, en dat [eiseres] hiervoor strafrechtelijk is veroordeeld. Tevens zou [eiseres] zich schuldig maken aan diverse vormen van fraude. Dit is aanleiding geweest voor Woonbron om onderzoek te verrichten, waaruit onder meer naar voren is gekomen dat [eiseres] bij vonnis van de politierechter van 13 oktober 2017 veroordeeld is tot een taakstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis, in verband met twee strafbare feiten, te weten het opzettelijk handelen in strijd met in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verboden. Kort gezegd, gaat het om de teelt van 81 hennep-planten en het voorhanden hebben van die planten.
2.4
Op 28 oktober 2019 heeft Woonbron een gesprek gehad met [eiseres] en haar met onder meer het vorenstaande geconfronteerd. Op 4 november 2019 heeft een aanvullend gesprek met [eiseres] plaatsgevonden, waarin zij onder overlegging van stukken is ingegaan op de aantijgingen aan haar adres. Woonbron heeft aan [eiseres] meegedeeld dat de overeenkomst wordt vernietigd op grond van dwaling. Als reden is gegeven dat uit onderzoek gebleken is dat [eiseres] bij het aangaan van de overeenkomst welbewust onjuiste gegevens heeft verstrekt met betrekking tot haar inkomen en dat zij verzwegen heeft dat sprake is geweest van een hennepkwekerij in haar vorige woning. Woonbron acht dit van doorslaggevend belang omdat woningcorporaties in Rotterdam een zerotolerance beleid hanteren ten aanzien van overtredingen van de Opiumwet en sluiten kandidaten die tot vijf jaar terug een hennepkwekerij in de woning hebben gehad uit van nieuwe huisvesting. Woonbron stelt dat zij de overeenkomst met [eiseres] niet zou hebben gesloten als zij bekend was geweest met deze informatie.
2.5
Hierna is tussen partijen gecorrespondeerd, waarbij [eiseres] - verkort weergegeven - het standpunt heeft ingenomen dat Woonbron de overeenkomst dient na te komen.
3. Het geschil
3.1
[eiseres] vordert bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, Woonbron te veroordelen tot nakoming van de op 11 juni 2019 tussen partijen gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan het [adres 1] , met beschikbaarstelling van die woning onder afgifte van de sleutels, binnen 5 dagen na het te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag, een halve dag geldende als een hele dag, als Woonbron niet hiertoe overgaat, met veroordeling van Woonbron in de proceskosten.
3.2
Aan de vordering legt [eiseres] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag dat Woonbron ten onrechte de onder 2.1 vermelde overeenkomst, een huurovereenkomst, buitengerechtelijk heeft vernietigd. [eiseres] vordert nakoming van die overeenkomst en stelt dat zij daarbij spoedeisend belang heeft, omdat zij dakloos dreigt te worden.
3.3
Woonbron betwist de vordering en concludeert - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.4
De stellingen van partijen worden voor zover nodig in het kader van de beoordeling van de vordering nader besproken.

4..De beoordeling

4.1
[eiseres] vordert nakoming van de onder 2.1 vermelde overeenkomst. Woonbron heeft echter verklaard die overeenkomst buitengerechtelijk te vernietigen, omdat [eiseres] bij het aangaan van de overeenkomst relevante gegevens heeft verzwegen. Alvorens aan de vordering toe te komen, zal dus eerst moeten worden beoordeeld of de verklaring van Woonbron inderdaad vernietiging van de overeenkomst ten gevolge heeft gehad. Een dergelijke beoordeling vergt een gedegen onderzoek naar de feiten en mogelijk zelfs bewijslevering, waarvoor het kort geding zich naar zijn aard niet leent.
4.2
Daarom wordt de vordering afgewezen.
4.3
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten veroordeeld, aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde.

5..De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Woonbron vastgesteld op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. van de Ven en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
465