In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiseres zonder vaste woon- of verblijfplaats en de stichting Woonbron. De eiseres vorderde nakoming van een huurovereenkomst die op 11 juni 2019 was gesloten voor een woning aan het [adres 1]. Woonbron had de overeenkomst echter buitengerechtelijk vernietigd, omdat eiseres volgens Woonbron relevante informatie had verzwegen over haar verleden, waaronder een strafrechtelijke veroordeling voor het exploiteren van hennepkwekerijen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering van eiseres niet toewijsbaar was, omdat de vernietiging van de overeenkomst door Woonbron niet zonder meer kon worden afgewezen. De rechter oordeelde dat er een gedegen onderzoek naar de feiten nodig was, wat niet mogelijk was in het kader van een kort geding. De vordering van eiseres werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 480,00 aan salaris voor de gemachtigde van Woonbron.