ECLI:NL:RBROT:2020:11054

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
27 november 2020
Publicatiedatum
3 december 2020
Zaaknummer
8635564
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging volmacht en rechterlijke machtiging in het kader van BOPZ

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J.P. van Veenendaal, een vordering ingesteld tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. D.W.E. Urbanus. De vordering betreft de vernietiging van een volmacht en testament, alsook de instelling van een tijdelijk bewind en een rechterlijke machtiging op basis van de Wet BOPZ. Eiser stelt dat de wil om gedaagde een volmacht te verlenen ontbrak bij de volmachtgever, [naam 1], ten tijde van de ondertekening, omdat haar geestesvermogens door dementie waren aangetast. Gedaagde betwist deze stelling en voert aan dat [naam 1] wilsbekwaam was en dat hij haar belangen naar behoren behartigt.

De procedure begon met een dagvaarding op 1 juli 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord. Eiser heeft niet gereageerd op de rolbeslissing van 2 september 2020, waarin hij werd gevraagd om zijn standpunt te verduidelijken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen tot vernietiging van de volmacht en het testament van onbepaalde waarde zijn, waardoor hij zich onbevoegd verklaart om deze vorderingen te behandelen. De zaak wordt verwezen naar de handelskamer van de rechtbank voor verdere behandeling.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat de vordering tot instelling van een tijdelijk bewind en de verzoek om een rechterlijke machtiging niet ontvankelijk zijn, omdat deze verzoeken niet op de juiste wijze zijn ingediend. De kantonrechter heeft de vordering tot verlening van een rechterlijke machtiging op basis van de Wet BOPZ afgewezen, aangezien deze wet per 1 januari 2020 is vervallen en de procedure nu onder de Wet Zorg en Dwang valt. Eiser is niet bevoegd om een verzoek tot verlening van een rechterlijke machtiging in te dienen, wat leidt tot zijn niet-ontvankelijkheid in deze vordering.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8635564 \ CV EXPL 20-23364
uitspraak: 27 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. J.P. van Veenendaal te Den Haag,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. D.W.E. Urbanus te Rotterdam.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [eiser] ” en “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 1 juli 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • de rolbeslissing van 2 september 2020.
1.2.
[eiser] heeft, hoewel daartoe naar behoren opgeroepen, naar aanleiding van de rolbeslissing van 2 september 2020 niet meer gereageerd op de zitting van 1 oktober 2020.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[naam 1] (hierna: “ [naam 1] ”), geboren [geboortedatum] , heeft bij notariële akte van 29 augustus 2017 laten vastleggen dat [gedaagde] wordt benoemd tot haar vertegenwoordiger voor het geval zij zelf haar belangen niet meer kan of wil behartigen. In voornoemde akte is tevens opgenomen dat [naam 1] aan [gedaagde] een algemene volmacht geeft, welke volmacht alle zaken en alle rechtshandelingen omvat en
inhoudt dat [gedaagde] alle daden van beschikking namens [naam 1] kan verrichten. De vertegenwoordiging ziet op zowel vermogensrechtelijke als medische vertegenwoordiging.
2.2.
Eveneens bij akte van 29 augustus 2017 heeft [naam 1] het vruchtgebruik van haar woning aan de [adres] aan [gedaagde] gelegateerd. Bij dezelfde akte heeft [naam 1] zowel [eiser] als [naam 2] , ieder voor een gelijk deel, tot haar enige erfgenamen benoemd.

3..De vordering

3.1.
[eiser] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. primair de volmacht en het testament te vernietigen nu geen rechtsgeldige rechtshandeling is ontstaan doordat een met de verklaring overeenstemmende wil ontbreekt;
2. subsidiair de volmacht te vernietigen nu het in stand laten daarvan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn;
3. een tijdelijk bewind/mentorschap in te stellen, totdat het officiële bewind/mentorschap kan worden toegewezen.
4. een rechterlijke machtiging te verlenen ingevolge artikel 60 BOPZ;
5. gedaagde te veroordelen tot nakoming van de uit de algemene volmacht voortvloeiende schenkingsverplichting.
6. gedaagde te veroordelen in de kosten van de procedure;
3.2.
Aan zijn vordering heeft [eiser] - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd.
De wil om [gedaagde] een volmacht te verlenen ontbrak aan de zijde van [naam 1] ten tijde van het ondertekenen van de volmacht, nu de geestesvermogens van [naam 1] destijds reeds blijvend waren verstoord vanwege dementie. Hierdoor is sprake van een vernietigbare rechtshandeling op grond van artikel 3:34 lid 2 BW.
3.3.
[gedaagde] is tekort geschoten in de naleving van de uit de akte van 29 augustus 2017 voortvloeiende verplichtingen. [gedaagde] heeft nagelaten de medische belangen van [naam 1] volgens de normen van een goed vertegenwoordiger te behartigen. [gedaagde] gaat onbekommerd, gemakzuchtig en onzorgvuldig om met de gezondheid van [naam 1] . Zo neemt [gedaagde] [naam 1] regelmatig mee op reis naar Spanje en onthoudt hij haar daarmee van de noodzakelijke (thuis)zorg. Het in stand laten van de volmacht is in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
3.4.
[eiser] vordert instelling van een tijdelijk bewind/mentorschap en vordert tevens een rechterlijke machtiging ingevolge artikel 60 BOPZ, zodat [naam 1] gedwongen kan worden opgenomen. [naam 1] verzet zich tegen opname. Ten slotte komt [gedaagde] zijn schenkingsverplichting, voortvloeiende uit de algemene volmacht, niet na.

4..Het verweer

4.1.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd.
[gedaagde] betwist dat [naam 1] in augustus 2017 niet in staat was haar wil te bepalen en de volmacht te verlenen. [eiser] heeft geen medische stukken overgelegd, waaruit het tegendeel blijkt. Niet is gebleken dat de betreffende notaris bij het passeren van de akte heeft getwijfeld aan de wilsbekwaamheid van [naam 1] . Bovendien heeft [naam 1] in juni 2017 nog een huurovereenkomst gesloten met [eiser] , zodat [naam 1] op dat moment kennelijk nog wilsbekwaam werd bevonden door [eiser] .
4.2.
[gedaagde] verleent [naam 1] doorlopend de zorg, die van hem mag worden verwacht en draagt er zorg voor dat [naam 1] ook van de hulpverleners de zorg ontvangt, die zij nodig heeft. De casemanager, mevrouw [naam 3] , is eveneens te spreken over de zorg die [gedaagde] aan [naam 1] verleent. Uit niets blijkt dat de geestelijke en fysieke gezondheidstoestand van [naam 1] noemenswaardig achteruit is gegaan. [eiser] heeft zijn stellingen onvoldoende onderbouwd. Bovendien levert strijdigheid met de redelijkheid en billijkheid geen grond op voor vernietigbaarheid van de rechtshandeling.
4.3.
[eiser] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering tot instelling van een tijdelijk bewind/mentorschap, nu een dergelijk verzoek dient te worden ingeleid met een verzoekschrift. Daarnaast ontbreekt ieder belang om een tijdelijk bewind of mentorschap in te stellen, nu de belangen van [naam 1] uitstekend worden behartigd door [gedaagde] .
Een procedure tot verkrijgen van een rechterlijke machtiging strekkende tot een gedwongen opname geschiedt, sinds 1 januari 2020, op grond van de Wet Zorg en Dwang, en níet (meer) op grond van de Wet BOPZ. Bovendien betwist [gedaagde] dat een gedwongen opname van [naam 1] noodzakelijk is. Ten slotte valt de betwisting van de rechtsgeldigheid van de volmacht door [eiser] niet te rijmen met zijn beroep op een uit die volmacht voortvloeiende schenkingsverplichting. Voorts is in de algemene volmacht geen verplichting tot schenking van enig bedrag opgenomen.

5..De beoordeling

5.1.
[eiser] is bij rolbeslissing van 2 september 2020 in de gelegenheid gesteld zich uit te laten omtrent de vraag waarom de kantonrechter bevoegd zou zijn kennis te nemen van de hiervoor bij r.o. 3.1. genoemde vorderingen onder punt 1, 2 en 5 (de vernietiging van de volmacht en het testament alsmede de veroordeling tot nakoming van de schenkingsverplichting). [eiser] heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
5.2.
De vernietiging van de volmacht en het testament alsmede de veroordeling tot nakoming van de schenkingsverplichting zijn vorderingen van onbepaalde waarde. Zaken betreffende vorderingen van onbepaalde waarde worden door de kantonrechter behandeld en beslist indien duidelijke aanwijzingen bestaan dat de vordering geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,-. [eiser] heeft daaromtrent in de dagvaarding niets gesteld en heeft ook de gelegenheid om dat in reactie op de rolbeslissing van 2 september 2020 te doen, onbenut gelaten. Derhalve is niet gebleken dat deze vorderingen geen hogere waarde vertegenwoordigt dan € 25.000,-.
5.3.
Dat betekent dat de kantonrechter zich onbevoegd zal verklaren voornoemde vorderingen te behandelen en dat hij de zaak - voor wat betreft de vernietiging van de volmacht en het testament alsmede de veroordeling tot nakoming van de schenkingsverplichting - in de stand waarin deze zich bevindt, op de voet van artikel 71 Rv, ter verdere behandeling zal verwijzen naar de handelskamer van deze rechtbank, één en ander als hierna gemeld. Door de handelskamer zal over het verdere verloop van de procedure worden beslist, ook ten aanzien van de proceskosten.
5.4.
[eiser] heeft voorts gevorderd een tijdelijk bewind of mentorschap in te stellen, totdat het officiële bewind of mentorschap kan worden toegewezen. Op grond van artikel 1:432 BW (ten aanzien van bewind) en artikel 1:451 BW (ten aanzien van mentorschap) dienen dergelijke verzoeken te worden ingeleid bij verzoekschrift en niet bij dagvaarding. [eiser] heeft zich, naar aanleiding van de rolbeslissing van 2 september 2020, ook op dit punt niet meer uitgelaten. Dit betekent dat [eiser] ten aanzien van dit deel van de vordering niet ontvankelijk zal worden verklaard. Aangezien het verzoek daarnaast niet c.q. te summier is onderbouwd zal de kantonrechter het in artikel 69 Rv bedoelde bevel (de zogenaamde spoorwisseling) achterwege laten.
5.5.
[eiser] heeft ten slotte een vordering ingesteld tot verlening van een rechterlijke machtiging ingevolge artikel 60 van de Wet BOPZ. Dit artikel is echter met ingang van 1 januari 2020 vervallen. Een procedure met betrekking tot een rechterlijke machtiging tot een gedwongen opname geschiedt thans op grond van de Wet Zorg en Dwang. Een verzoek op grond van de Wet Zorg en Dwang dient echter te worden ingediend bij een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank. In artikel 24 lid 3 van de Wet Zorg en Dwang is voorts bepaald dat een verzoek tot verlening van een rechterlijke machtiging slechts kan worden ingediend door het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg). [eiser] is dan ook niet bevoegd een verzoek tot verlening van een rechterlijke machtiging in te dienen. Van verwijzing van de zaak op dit punt kan derhalve geen sprake zijn. [eiser] zal ook ten aanzien van onderhavige vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.

6..De beslissing

De kantonrechter:
ten aanzien van de vorderingen tot vernietiging van de volmacht en het testament alsmede de vordering tot nakoming van de schenkingsverplichting:
verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen van [eiser] kennis te nemen;
verwijst de zaak ten aanzien van de hiervoor genoemde vorderingen, in de stand waarin deze zich bevindt, voor verdere behandeling naar de rolzitting van de handelskamer van deze rechtbank, locatie Rotterdam, van
woensdag 13 januari 2021 te 10.00 uur;
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure alleen bij advocaat kunnen procederen;
wijst partijen erop dat de handelskamer van deze rechtbank, locatie Rotterdam, zal beslissen over de proceskosten in deze procedure, daaronder begrepen het reeds aan [eiser] in rekening gebrachte griffierecht van € 83,-;
wijst [eiser] erop dat na verwijzing een verhoogd griffierecht is verschuldigd, namelijk
€ 304,-, dat de verhoging derhalve € 221,- bedraagt en dat deze verhoging binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie moet zijn gestort, waarvoor hij een nota met betaalinstructies ontvangt van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR);
wijst [gedaagde] erop dat na verwijzing een griffierecht van € 304,- is verschuldigd, welk bedrag binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank dan wel ter griffie moet zijn gestort, waarvoor zij een nota met betaalinstructies ontvangt van het LDCR;
draagt de griffier op de processtukken en een afschrift van dit vonnis tijdig voor genoemde rolzitting te doen toekomen aan de griffier van de handelskamer van deze rechtbank, locatie Rotterdam;
ten aanzien van de vorderingen tot instelling van een tijdelijk bewind/mentorschap alsmede tot verlening van een rechterlijke machtiging ingevolge artikel 60 BOPZ:
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vorderingen;
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487