ECLI:NL:RBROT:2020:11156

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
ROT - 20_1845
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake boete opgelegd aan eiseres wegens overtreding van de Wet dieren

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres, een slachthuis, was door de minister een boete van € 5.000,- opgelegd wegens vermeende overtredingen van de Wet dieren. De zaak begon met een besluit van 22 februari 2019, waarin de minister stelde dat eiseres niet voldeed aan de operationele voorschriften voor slachthuizen, zoals vastgelegd in de Wet dieren en de bijbehorende EU-verordening. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de minister verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 26 februari 2020.

Tijdens de zitting heeft eiseres betoogd dat de toezichthouder van de NVWA niet correct had gehandeld en dat het varken op de juiste wijze was bedwelmd en gestoken. Eiseres voerde aan dat er geen tekenen van leven meer waren bij het varken op het moment van slachten, en dat de toezichthouder niet had vastgesteld dat het dier nog leefde. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de toezichthouder op basis van zijn bevindingen, inclusief beeldmateriaal, terecht had geconcludeerd dat het varken nog tekenen van leven vertoonde op het moment van slachten, wat in strijd was met de geldende voorschriften.

De rechtbank heeft de argumenten van eiseres verworpen en geoordeeld dat de minister bevoegd was om de boete op te leggen, gezien de ernst van de overtreding en de gevolgen voor het dierenwelzijn. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van de minister. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1845

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. M.J.J.E. Stassen,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. E.M. Scheffer.

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd van € 5.000,-, omdat zij volgens verweerder bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften heeft overtreden.
Bij besluit van 26 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Namens eiseres is verschenen [persoon A] (bestuurder van eiseres), bijgestaan door de gemachtigde van eiseres en vergezeld door [persoon B] (stalmedewerker bij eiseres), [persoon C] en [persoon D] (beiden KAM-manager bij eiseres). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is namens verweerder verschenen [persoon E] , toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).

Overwegingen

1. De wettelijke bepalingen die in deze zaak van belang zijn, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
2. In het rapport van bevindingen van 20 september 2018 heeft een toezichthouder van de NVWA gerapporteerd dat hij zich op 22 juni 2018 bevond in de ruimte in het slachthuis waar varkens hangend aan baanwerk boven de zogenaamde bloedgoot naar de broeibak worden getransporteerd. Daar controleerde de toezichthouder varkens op tekenen van leven. De varkens zijn dan al de bedwelmapparatuur gepasseerd en zijn gestoken om te verbloeden. De toezichthouder zag dat een varken tekenen van leven vertoonde: het dier keek om zich heen, ademde actief en reageerde positief op de door de toezichthouder toegepaste ooglid- en corneareflex. De toezichthouder stelde vast dat het bewustzijnsverlies na de bedwelming bij dit varken niet aanhield tot het dier dood was. De toezichthouder zag dat het varken zodra het het water van de broeibak raakte, heftig reageerde en het water van de broeibak heftig in beweging bracht. De toezichthouder zag dat het varken nog tekenen van bewustzijn en gevoeligheid vertoonde toen het de broeibak inging. Volgens de toezichthouder is hierdoor het dier ernstig vermijdbaar lijden berokkend. De toezichthouder zag dat er vanaf de plaats waar varkens bedwelmd en verbloed worden geen zicht was op het begin van de broeibak en dat bij het begin van de broeibak geen mogelijkheid was om het transport van de hangende varkens richting de broekbak te onderbreken. Op basis van deze bevindingen heeft de toezichthouder vastgesteld dat bij elektrisch bedwelmde varkens geen controle werd uitgevoerd om te voorkomen dat varkens met tekenen van leven gebroeid worden en dat op deze plaats in het slachthuis geen apparatuur of medewerker aanwezig was om deze controle uit te voeren. De toezichthouder heeft [persoon D] , kwaliteitsmanager van eiseres, van zijn bevindingen op de hoogte gebracht en een rapport van bevindingen aangezegd.
2.1.
De toezichthouder heeft een deel van zijn bevindingen vastgelegd op film (beeldmateriaal) die als bijlage bij het rapport van bevindingen is gevoegd.
2.2.
Op 13 december 2019 heeft dezelfde toezichthouder een aanvullend rapport van bevindingen opgemaakt naar aanleiding van het bezwaar van eiseres over het rapport van bevindingen van 20 september 2018.
3. Op basis van het rapport van bevindingen en het beeldmateriaal heeft verweerder in het primaire besluit van 22 februari 2019 aan eiseres een boete opgelegd van € 5.000,- wegens het plegen van het volgende feit: de bedrijfsexploitant waarborgt niet dat de in Bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht worden genomen. Verdere uitslachting of broeiing vindt alleen plaats nadat is vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid werd niet aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden. Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten werd er niet voor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden werd bespaard. Dit is volgens verweerder een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren in verbinding met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren, in verbinding met artikel 3, eerste lid, artikel 4, eerste lid, artikel 15, eerste lid, en bijlage III, punt 3.2., van Verordening (EG) nr. 1099/2009. De opgelegde boete is een verdubbelde boete, omdat gelet op de constateringen van de toezichthouder het dier ernstig vermijdbaar lijden is berokkend.
3.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder deze beslissing gehandhaafd, mede gelet op het aanvullende rapport van bevindingen van 13 december 2019.
4. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder zich niet op de inhoud van het rapport van bevindingen van 20 september 2018, het beeldmateriaal en het aanvullende rapport van bevindingen van 13 december 2019 heeft mogen baseren. Volgens eiseres is niet komen vast te staan dat het dier nog tekenen van leven vertoonde. Eiseres heeft aangevoerd dat zij het varken op een correcte wijze heeft bedwelmd en gestoken met een methode die onmiddellijk de dood garandeert (“stunned to kill”). Daardoor is het volgens eiseres uitgesloten dat het dier na de bedwelming en het steken nog tekenen van leven vertoonde. Eiseres heeft toegelicht dat zij gebruikmaakt van de elektrische bedwelming die altijd wordt gevolgd door een keelsteek richting het hart waardoor de varkens leegbloeden en door gebrek aan bloed er geen bewustzijn kan zijn. Dat het dier bij de postmortemkeuring is goedgekeurd en daarna geslacht, betekent volgens eiseres dat het dier wel goed was verbloed. Bovendien heeft de toezichthouder niet vastgesteld dat het dier niet goed zou zijn gestoken, aldus eiseres. Voorts is het vlees niet afgekeurd, hetgeen volgens eiseres wel het geval zou zijn geweest als het dier bij bewustzijn in het broeiwater terecht was gekomen, vanwege de negatieve invloed daarvan op de vleeskwaliteit. Het aanvullende rapport van bevindingen is volgens eiseres niet betrouwbaar omdat het van vooringenomenheid getuigt en anderhalf jaar na de constatering van de feiten is opgemaakt, zodat niet aannemelijk is dat de toezichthouder zich de controle nog goed kan herinneren.
4.1.
Zoals het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft geoordeeld in de uitspraak van 17 maart 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:179) mag een bestuursorgaan in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal. Indien die bevindingen evenwel gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd. Voor zover de door de toezichthouders van de NVWA opgestelde stukken niet op ambtseed of ambtsbelofte zijn opgemaakt, brengt dat niet zonder meer met zich dat daaraan geen betekenis toekomt.
4.2.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat aan de betrouwbaarheid van het aanvullende rapport van bevindingen getwijfeld moet worden. Zoals verweerder in het bestreden besluit (pagina 4 en pagina 5) heeft toegelicht, heeft de toezichthouder een nadere duiding gegeven van de waarnemingen die hij bij de controle heeft gedaan en die (gedeeltelijk) op film zijn vastgelegd. Deze nadere duiding is gedaan naar aanleiding van het door eiseres in bezwaar geschetste alternatieve scenario ten aanzien van de bevindingen en niet valt in te zien waarom het tijdverloop van invloed zou zijn op de betrouwbaarheid van de bevindingen en verklaringen van de toezichthouder. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd geeft geen grond voor twijfel aan de bevindingen van de toezichthouder zoals beschreven in het rapport van bevindingen en in het aanvullende rapport van bevindingen.
4.2.1.
De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar stelling dat het dier geen tekenen van leven meer kon vertonen vanwege haar werkwijze. Eiseres heeft met haar betoog getracht duidelijk te maken dat zij een methode heeft gebruikt die de dood tot gevolg heeft. In het rapport van bevindingen van 20 september 2018 is echter duidelijk beschreven dat de inspectie op 22 juni 2018 heeft plaatsgevonden op een moment dat de varkens de bedwelmingsapparatuur zijn gepasseerd en zijn gestoken en dat de toezichthouder op dat moment heeft vastgesteld dat het betreffende dier nog tekenen van leven vertoonde.
4.2.2.
In het aanvullende rapport van bevindingen heeft de toezichthouder verwezen naar bijlage 4 van het werkvoorschrift “WLZVL-017, Toezicht op welzijn van hoefdieren en gekweekt wild op slachthuizen” (hierna: werkvoorschrift). In die bijlage zijn parameters opgenomen voor het beoordelen van bewusteloosheid. De stelling van eiseres dat die bijlage is gebaseerd op oudere onderzoeken uit 2004 en 2012, terwijl er inmiddels modernere technieken zijn die niet in deze bijlage zijn opgenomen, geeft geen grond voor het oordeel dat de toezichthouder niet aan de hand van de daarin opgenomen parameters heeft kunnen vaststellen dat het dier nog tekenen van leven vertoonde. Elektrische verdoving is in het overzicht in bijlage 4 van het werkvoorschrift opgenomen. Dat er volgens eiseres inmiddels een jarenlange praktijkervaring is met spasmen na elektrische verdoving, leidt niet tot een ander oordeel.
4.2.3.
In bijlage 4 van het werkvoorschrift waarin bij “Beeld na correct verbloeden” is vermeld:
“Vóórdat eerstvolgende slachthandeling of broeien plaatsvindt mag er geen enkel teken van leven meer zijn:
• er is een volledige spierontspanning: poten bewegen niet meer, kop bungelt helemaal slap & geen enkele reactie op broeibak/slachthandeling
• er is geen ademhaling, geen corneareflex
• de pupil is verwijd en lichtstijf
• het verbloeden is beëindigd”
Dit betekent dat er geen enkel teken van leven meer is wanneer er geen enkele reactie op broeibak/slachthandeling is. In het rapport van bevindingen heeft de toezichthouder zijn waarneming dat het varken heftig reageerde toen het de broeibak inging en dat het water van de broeibak daardoor heftig in beweging werd gebracht duidelijk beschreven. De toezichthouder heeft daarom op goede gronden de conclusie kunnen trekken dat het betreffende dier nog tekenen van leven vertoonde. De stelling van eiseres dat de bewegingen van het dier ook kunnen worden geduid als spasmen die zich na het bedwelmen en steken nog kunnen voordoen, maakt dat niet anders, nu er duidelijk een reactie op het broeiwater was. Hetzelfde geldt voor de stelling van eiseres dat de omstandigheid dat het vlees niet is afgekeurd betekent dat het dier niet levend in het broeiwater terecht is gekomen.
4.2.4.
Daarnaast kan volgens bijlage 4 van het werkvoorschrift worden aangenomen dat er geen enkel teken van leven meer is wanneer er geen ademhaling en corneareflex is. In het rapport van bevindingen in combinatie met het aanvullende rapport is beschreven dat het dier actief ademde hetgeen te zien was aan de regelmatige beweging van de bovenlip van het dier. De enkele stelling van eiseres dat dit onvoldoende is om vast te stellen of het dier nog actief ademde, leidt bij gebreke van een nadere onderbouwing niet tot een ander oordeel. Ook de stelling van eiseres dat geconcludeerd moet worden dat er geen ademhaling was omdat het dier niet heeft gekrijst, kan niet tot de conclusie leiden dat het dier geen tekenen van leven vertoonde. Zoals de toezichthouder in het aanvullende rapport van bevindingen en ter zitting heeft toegelicht is het mogelijk om te ademen wanneer de luchtpijp is doorkliefd. De toezichthouder heeft voorts toegelicht dat in dat geval de uitgeademde lucht de stembanden niet meer kan laten trillen en er geen geluid kan worden gemaakt. De toezichthouder heeft daarnaast toegelicht dat hij de corneareflex heeft toegepast, maar dat een corneareflex niet per se aanwezig hoeft te zijn. Echter, in dit geval keek het dier om zich heen, waaruit de toezichthouder heeft kunnen afleiden dat het dier tekenen van leven vertoonde.
4.2.5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder op basis van het rapport van bevindingen, het beeldmateriaal en het aanvullende rapport van bevindingen terecht geconcludeerd dat sprake is van een overtreding van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, in verbinding met artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren en artikel 3, eerste lid, artikel 4, eerste lid, artikel 15, eerste lid, in verbinding met bijlage III, punt 3.2. van Verordening (EG) nr. 1099/2009. Verweerder was daarom bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen.
5. Eiseres heeft aangevoerd dat de contacten met eiseres in een proces-verbaal hadden moeten worden vastgelegd.
5.1.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Uit het rapport van bevindingen van
20 september 2018, dat op ambtseed is opgemaakt, blijkt dat de toezichthouder zich heeft gelegitimeerd aan mevrouw [persoon D] , kwaliteitsmanager bij eiseres. Dat de toezichthouder in het aanvullende rapport van bevindingen heeft opgemerkt dat hij niet 100% zeker is of hij zich heeft gelegitimeerd aan mevrouw [persoon D] , geeft geen grond voor het oordeel dat verweerder ten onrechte de contacten met eiseres niet in een proces-verbaal heeft vastgelegd. De rechtbank betrekt hierbij dat verweerder in het bestreden besluit (pagina 6) erop heeft gewezen dat bij eiseres sprake is van permanent toezicht en er daarom dagelijks een toezichthouder van de NVWA in dat kader aanwezig is. Daardoor kon het voor eiseres duidelijk zijn in welke hoedanigheid en met welk doel de toezichthouder op het bedrijf van eiseres aanwezig was. Verder blijkt uit het rapport van bevindingen van
20 september 2018 dat de toezichthouder mevrouw [persoon D] van de bevindingen op de hoogte heeft gebracht en haar een rapport van bevindingen heeft aangezegd. Uit het rapport van bevindingen blijkt niet dat mevrouw [persoon D] (of andere medewerkers van eiseres) door de toezichthouder zijn verhoord, zodat de toezichthouder daarvan geen apart proces-verbaal hoefde op te maken.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat er een stopknop aanwezig was waarmee de lijn kon worden stilgezet. Eiseres gaat ervan uit dat de toezichthouder er niet zeker van is geweest dat het dier tekenen van leven vertoonde, omdat hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de lijn stil te leggen. Door het niet stoppen van de lijn is de vermijdbaarheid bij de toezichthouder komen te liggen en is de boete ten onrechte verdubbeld, aldus eiseres.
6.1.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. De norm die eiseres heeft overtreden is gericht op bedrijfsexploitanten. Zo blijkt uit artikel 15, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1099/2009 dat de bedrijfsexploitanten waarborgen dat de operationele voorschriften voor slachthuizen in bijlage III in acht worden genomen. Hieruit volgt dat het aan eiseres is om te waarborgen dat de betreffende voorschriften worden nageleefd en overtredingen worden voorkomen.
6.2.
In hetgeen eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank ook geen grond voor het oordeel dat de boete ten onrechte is verdubbeld. Op grond van artikel 2.2 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren, gelezen in samenhang met de Bijlage van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren is verweerder bevoegd voor onderhavige overtreding een boete van € 2.500,- op te leggen. Verweerder heeft deze boete terecht met toepassing van artikel 2.3, aanhef en onder b, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren verdubbeld aangezien de gevolgen van onderhavige overtreding voor het dierenwelzijn ernstig zijn. Zoals verweerder in het bestreden besluit (pagina 7) heeft overwogen vertoonde het varken, hangend aan baanwerk boven de bloedgoot naar de broeibak, nog tekenen van leven en is het bij bewustzijn in de broeibak terechtgekomen. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat daardoor ernstig lijden is berokkend dat vermeden had kunnen worden.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L. Mehlbaum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 4 december 2020.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Bijlage: wettelijke bepalingen
Artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren: Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
Artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren: Als voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet worden aangewezen de artikelen 3, 4, eerste en vierde lid, 5, eerste en tweede lid, 6, eerste en tweede lid, 7, 8, 9, 12, 14, eerste en tweede lid, 15, eerste, tweede en derde lid, 16, eerste tot en met vierde lid, 17, 19, 21, zesde lid, 24 en 28, eerste lid, van verordening (EG) nr. 1099/2009.
Artikel 3, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1099/2009: Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare
vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.
Artikel 4, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1099/2009: Dieren worden uitsluitend gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften zoals beschreven in bijlage I. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid wordt aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden.
Artikel 15, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1099/2009: De bedrijfsexploitanten waarborgen dat de in bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht worden genomen.
Bijlage III, punt 3.2. van Verordening (EG) nr. 1099/2009: Bij eenvoudige bedwelming of slacht overeenkomstig artikel 4, lid 4, worden systematisch de twee halsslagaders of
de toevoerende bloedvaten doorgesneden. Elektrische stimulatie vindt alleen plaats nadat is vastgesteld dat het dier bewusteloos is. Verdere uitslachting of broeiing vindt alleen plaats nadat is vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont.
Artikel 2.2, eerste lid, van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren: De hoogte van de bestuurlijke boete die Onze Minister aan een overtreder voor een overtreding kan opleggen wordt overeenkomstig de volgende boetecategorieën vastgesteld:
a. categorie 1: € 500;
b. categorie 2: € 1500;
c. categorie 3: € 2500;
d. categorie 4: € 5000;
e. categorie 5: € 10.000 of, indien dat meer is, 10% van de jaaromzet.
Artikel 2.3 van het Besluit handhaving en overige zaken Wet dieren: Indien de risico’s of de gevolgen van een overtreding voor de volksgezondheid, diergezondheid, dierenwelzijn of milieu:
a. gering zijn of ontbreken, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, gehalveerd;
b. ernstig zijn, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, verdubbeld.
Op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren is een overtreding van artikel 5.8 van de Regeling houders van dieren een overtreding van de derde categorie.