Uitspraak
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
[eiseres] ,
[gedaagde] ,
Verloop van de procedure
Omschrijving van het geschil
Overeenkomst van geldlening
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en gedaagde over een overeenkomst van geldlening. Eiseres vorderde terugbetaling van een totaalbedrag van € 19.076,43, subsidiair € 14.941,78, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De overeenkomst van geldlening was opgesteld op 30 mei 2009, maar er was geen termijn voor terugbetaling opgenomen. Gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat de terugbetaling was verjaard en dat er geen rente was afgesproken. De kantonrechter oordeelde dat de verbintenis krachtens artikel 6:38 BW direct opeisbaar was, en dat de verjaringstermijn was aangevangen op het moment dat eiseres de lening had opgeëist, wat pas in januari 2020 gebeurde. De rechter concludeerde dat de verjaringstermijn nog niet was verstreken en dat gedaagde het geleende bedrag van € 13.905,- aan eiseres moest terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 februari 2020. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten, terwijl de proceskosten in reconventie werden gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.