ECLI:NL:RBROT:2020:11248

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
7 december 2020
Zaaknummer
8431121 CV EXPL 20-10326
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening zonder afgesproken terugbetalingstermijn; verjaring en rente

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en gedaagde over een overeenkomst van geldlening. Eiseres vorderde terugbetaling van een totaalbedrag van € 19.076,43, subsidiair € 14.941,78, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De overeenkomst van geldlening was opgesteld op 30 mei 2009, maar er was geen termijn voor terugbetaling opgenomen. Gedaagde betwistte de vordering en voerde aan dat de terugbetaling was verjaard en dat er geen rente was afgesproken. De kantonrechter oordeelde dat de verbintenis krachtens artikel 6:38 BW direct opeisbaar was, en dat de verjaringstermijn was aangevangen op het moment dat eiseres de lening had opgeëist, wat pas in januari 2020 gebeurde. De rechter concludeerde dat de verjaringstermijn nog niet was verstreken en dat gedaagde het geleende bedrag van € 13.905,- aan eiseres moest terugbetalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 4 februari 2020. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten, terwijl de proceskosten in reconventie werden gecompenseerd. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
zaaknummer: 8431121 CV EXPL 20-10326
uitspraak: 4 december 2020

vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

in de zaak van

[eiseres] ,

wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. D.W.E. Urbanus,
tegen

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.F. H. Weisz-Hertsworm.
Partijen worden hierna aangeduid als [eiseres] en [gedaagde] .

Verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
het exploot van dagvaarding van 11 maart 2020, met producties;
de conclusie van antwoord, tevens houdende voorwaardelijke conclusie van eis in reconventie;
de conclusie van repliek tevens houdende wijziging van eis in conventie, tevens houdende conclusie van antwoord in reconventie, met productie;
de conclusie van dupliek in conventie, tevens houdende conclusie van repliek in reconventie, met producties;
de conclusie van dupliek in reconventie, met producties.

Omschrijving van het geschil

1. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
1.1
[eiseres] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad. Op 30 mei 2009 hebben [eiseres] en [gedaagde] een overeenkomst van geldlening opgesteld en ondertekend. De tekst van deze lening luidt:

Overeenkomst van geldlening
De ondergetekenden:
a. [gedaagde] , geboren [geboortedatum gedaagde] te [geboorteplaats gedaagde] , hierna te noemen: partij sub 1.
b. [eiseres] , geboren [geboortedatum eiseres] te [geboorteplaats eiseres] , hierna te noemen partij sub 2.
in aanmerking nemende dat:
- partij sub 1 van partij sub 2 heden een bedrag 8.000, 00 euro (hoofdsom) geleend op
01-februari-2002
- partij sub 1 van partij sub 2 heden een bedrag 6.000, 00 euro (hoofdsom) geleend op
30-mei-2009

Aflossing en openstaande bedragen

- 8.000, 00 euro (hoofdsom) geleend op 01-februari-2002
- 6.000, 00 euro (hoofdsom) geleend op 30-mei-2009
Aldus in tweevoud opgemaakt en overeengekomen te Rotterdam op 30-mei-2009.”
1.2
[gedaagde] heeft op 25 september 2009 [eiseres] een e-mail gestuurd met – voor zover relevant – de navolgende inhoud:
“hierbij de documenten voor de lening die we moeten onderteken.
ik heb een oud document van mijn moeder genomen, toen ik bij haar een deel van de hypotheek leende.
rente is 0%, in 2010 moeten we rente en aflossing opnieuw bekijken, tot dan geen aflossing.
je moet alleen nog even de datum opzoeken van die 8.000 euro en die invullen.”
1.3
Na het verbreken van de relatie op 19 oktober 2017 is [gedaagde] op 10 januari 2018 uit de gezamenlijke woning vertrokken.
1.4
[eiseres] heeft [gedaagde] per brief van 20 januari 2020 gesommeerd het geleende bedrag ad € 14.000,- binnen veertien dagen terug te betalen.
2. De vordering, de grondslag en het verweer
in conventie
2.1
[eiseres] vordert, na wijziging van eis bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen binnen 14 dagen na wijzen van onderhavig vonnis aan haar te betalen een bedrag van primair € 19.076,43, subsidiair € 14.941,78, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 14.000,- vanaf 11 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, waaronder rente en nakosten.
2.2
[eiseres] legt nakoming van de geldleningsovereenkomst aan de vordering ten grondslag. Naast een bedrag van € 14.000,- aan hoofdsom vordert zij primair een bedrag van € 4.161,43 aan verschenen rente vanaf 1 januari 2010 tot de dag der dagvaarding, subsidiair een bedrag van € 26,78 aan verschenen rente berekend vanaf 4 februari 2020 tot de dag der dagvaarding, en een bedrag van € 915,- aan buitengerechtelijke incassokosten.
[gedaagde] schiet tekort in de nakoming van zijn betalingsverplichting uit de tussen partijen gesloten overeenkomst. Door dit verzuim is [gedaagde] de wettelijke rente verschuldigd geworden. Tevens was [eiseres] hierdoor genoodzaakt haar vordering uit handen te geven. De kosten die daarmee gemoeid zijn, dienen voor rekening van [gedaagde] te komen.
2.3
[gedaagde] betwist de vordering en voert daartoe het volgende aan. De vordering tot terugbetaling van de leningen is verjaard. Voor zover de vordering niet verjaard is betwist [gedaagde] de overeenkomst van geldlening, hij heeft nooit het bedrag van € 8.000,- ontvangen van [eiseres] en aan de lening van € 6.000,- ligt geen schriftelijke overeenkomst ten grondslag. Voor zover [gedaagde] enig bedrag verschuldigd is aan [eiseres] geldt dat de bedragen al ingebracht c.q. verrekend zijn in de notariële samenlevingsovereenkomst of later verrekend zijn met de kosten van de gezamenlijke huishouding.
[gedaagde] is geen rente verschuldigd omdat niet is afgesproken dat er rente over de leningen betaald moet worden.
[gedaagde] is niet in verzuim zodat hij ook geen wettelijke rente verschuldigd is. Verder wordt de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten betwist.
in (voorwaardelijke) reconventie
2.4
[gedaagde] vordert in het geval de vordering in conventie wordt toegewezen en het beroep op verrekening (deels) wordt afgewezen – verkort weergegeven –:
- primair uitstel van betaling totdat de gezamenlijke woning is verkocht en geleverd en te
bepalen dat [eiseres] gehouden is tot verrekening over te gaan van haar vorderingen op
[gedaagde] in onderhavige procedure met de vordering van [gedaagde] op [eiseres] als gevolg van
een beslissing in de procedure met zaaknummer 8353529 CV EXPL 20-6827;
- subsidiair een termijn voor terugbetaling te bepalen welke niet is gelegen voor 1 januari
2021 waarbij partijen zijn gehouden tot verrekening van de vorderingen over en weer uit
onderhavige procedure en de procedure met zaaknummer 8353529 CV EXPL 20-6827;
- meer subsidiair een termijn voor terugbetaling te bepalen welke termijn door uw rechtbank
wordt vastgesteld en verrekening toe te staan;
- nog meer subsidiair een betalingsregeling in het te wijzen vonnis op te nemen waarbij
[gedaagde] maandelijks € 200,- althans een nader door u vast te stellen bedrag aan [eiseres]
dient te voldoen tot de datum van algehele voldoening van de geldsom;
- veroordeling van [eiseres] in de proceskosten, waaronder rente.
2.5
[gedaagde] legt het navolgende aan zijn vordering ten grondslag. Conform artikel 6:127 BW dient onderhavige vordering te worden verrekend met de vordering die [gedaagde] op [eiseres] heeft. Daarnaast wordt op grond van artikel 7A:1797 BW een beroep op uitstel van betaling gedaan in die zin dat [gedaagde] een eventueel verschuldigd bedrag aan [eiseres] zal betalen op het moment waarop zijn aandeel in de gezamenlijke woning aan haar is overgedragen. [gedaagde] verkeert thans niet in de financiële situatie enig bedrag aan [eiseres] te kunnen voldoen.
2.6
[eiseres] betwist dat er een beroep op verrekening gedaan kan worden of dat naar redelijkheid en billijkheid betaling van de vordering in conventie afhankelijk gesteld wordt van de verkoop van de woning omdat zij in die procedure eveneens een bedrag van [gedaagde] heeft te vorderen in plaats van andersom. De voorgestelde betalingsregeling is onacceptabel.

Beoordeling van het geschil

3.1
Vanwege de verwevenheid van de vorderingen in conventie en in reconventie zal de kantonrechter deze gezamenlijk behandelen en beoordelen.
Overeenkomst van geldlening
3.2
[eiseres] en [gedaagde] hebben een overeenkomst van geldlening op schrift gesteld (zie 1.1). In deze overeenkomst is volgens [eiseres] abusievelijk opgenomen dat het bedrag van
€ 8.000,- is geleend op 1 februari 2002, dit moet zijn 1 februari 2008. Omdat beide leningen dateren van voor 1 januari 2012 is op grond van artikel 200 Overgangswet Nieuw BW het voordien geldende recht van toepassing. Dat betekent dat de artikelen 7A:1791 e.v. BW (oud) van toepassing zijn.
3.3
[gedaagde] heeft de op schrift gestelde overeenkomst voor akkoord ondertekend. Daarnaast heeft hij de bedragen van € 8.000,- en € 6.000,- ook daadwerkelijk ontvangen, zodat voldaan is aan artikel 7A:1793 BW. Dat het bedrag van € 8.000,- pas op 26 februari 2008 door [eiseres] is overgemaakt terwijl in de overeenkomst 1 februari 2002 staat, maakt niet dat het geld niet ontvangen is. Het verweer van [gedaagde] bij conclusie van dupliek dat het geld wellicht niet afkomstig is van een bankrekening van [eiseres] maar van iemand anders dan wel dat het bedrag als schenking of gift door [eiseres] aan hem is overgemaakt, is niet alleen innerlijk tegenstrijdig maar ook te laat gevoerd. Daarnaast is het ook niet in de lijn met de door [gedaagde] en zijn gemachtigde gevoerde correspondentie over een te verrekenen bedrag van € 12.000,- die volgens hen ziet op deze twee leningen (minus een vermeende terugbetaling van € 2.000,-). Tussen partijen bestaat dan ook een overeenkomst van geldlening.
Verjaring
3.4
In de overeenkomst is geen termijn opgenomen waarvoor de leningen terugbetaald moeten zijn. De omstandigheid dat geen termijn voor nakoming is bepaald, betekent in beginsel dat de verbintenis krachtens het bepaalde in artikel 6:38 BW direct opeisbaar is en de verjaringstermijn meteen begint te lopen zoals bepaald in artikel 3:307 lid 1 BW. Slechts als de aard van de overeenkomst meebrengt dat opeising niet binnen afzienbare termijn zal plaatsvinden omdat dit onredelijk zou zijn, zoals bijvoorbeeld bij een overeenkomst tot bewaarneming of geldlening tussen bevriende personen voor onbepaalde tijd, is dit anders en is niet het eerste lid maar het tweede lid van artikel 3:307 BW van toepassing. Dit tweede lid bepaalt dat de verjaringstermijn van een overeenkomst tot nakoming na onbepaalde tijd pas aanvangt op het moment dat een partij heeft medegedeeld tot opeising over te gaan.
3.5
[eiseres] en [gedaagde] zijn op 22 juni 2005 gaan samenwonen en zij heeft in 2008 en 2009 geldbedragen geleend aan hem. Binnen een dergelijke affectieve relatie ligt het niet in de lijn der verwachting dat de leningen binnen afzienbare tijd worden opgeëist. Dat is hier ook niet gebeurd. Pas na het verlaten van de gezamenlijke woning door [gedaagde] en de moeizame afwikkeling van de gemeenschappelijke boedel heeft [eiseres] de leningen opgeëist. Zodoende moet onderhavige overeenkomst van geldlening tot de categorie van laatstgenoemde overeenkomsten worden gerekend en is daarop artikel 3:307 lid 2 BW van toepassing. [eiseres] heeft voor het eerst per brief van 20 januari 2020 terugbetaling van de leningen verzocht, zodat de verjaringstermijn nog niet is verstreken.
Voor zover [gedaagde] bij conclusie van dupliek aanvoert dat de leningen terug moesten worden betaald zodra hij daartoe in staat was en opeising in 2020 onredelijk is omdat hij destijds al in staat was de leningen af te betalen maar [eiseres] daar van af zag zodat de vordering niet tot de uitzonderingscategorie behoort, blijkt deze voorwaarde niet uit de onder 1.1 geciteerde tekst van de overeenkomst. Omdat ook anderszins daar niet van is gebleken wordt dit verweer verworpen.
Terug te betalen bedrag
3.6
Door [gedaagde] is aangevoerd dat de lening is ‘gladgestreken’ middels het opstellen van een samenlevingscontract. Uit het door hem in het geding gebrachte samenlevingscontract van 16 april 2010 blijkt echter alleen van een waarde verrekening bij de verkoop van de gezamenlijke woning van het door [eiseres] ingebrachte eigen deel van € 40.000,- en niet van andere verrekeningen.
Daarnaast is door [gedaagde] aangevoerd dat hij in 2011 contant € 1.000,- heeft betaald aan [eiseres] en dat hij op 30 januari 2012 een bedrag van € 1.000,- heeft overgemaakt aan [eiseres] en dat er gedurende de periode van 2007 tot 2011 een bedrag van € 4.000,- is verrekend met de kosten van de huishouding, althans dat er verrekend zou moeten zijn omdat hij in die periode meer heeft bijgedragen dan [eiseres] .
[eiseres] erkent de girale betaling van € 1.000,- en dat deze betaling op onderhavige leningen ziet zodat dit bedrag in mindering gebracht dient te worden. Volgens haar ziet de contante betaling op een oudere lening uit 2005. Omdat [gedaagde] niet over een kwitantie (heeft) beschikt of op andere wijze kan aantonen dat de betaling ziet op onderhavige leningen is niet komen vast te staan dat dit bedrag op de hoofdsom in mindering gebracht dient te worden. Voor een verrekening met huishoudelijke kosten is door [gedaagde] onvoldoende onderbouwing in het geding gebracht. De enkele e-mail van zijn gemachtigde van 17 januari 2020 is daartoe onvoldoende. Een bedrag van € 13.000,- aan hoofdsom komt dan ook voor toewijzing in aanmerking.
Verrekening
3.7
[gedaagde] heeft echter een (voorwaardelijk) beroep gedaan op verrekening met het bedrag dat hij nog te vorderen heeft van [eiseres] betreffende zijn aandeel in de gezamenlijke woning. Om tot een geslaagd beroep op verrekening te komen, moet er sprake zijn van een tegenvordering die op eenvoudige wijze vast te stellen is. [eiseres] heeft betwist enig bedrag verschuldigd te zijn en over de verdeling van ieders aandeel in de woning loopt thans een gerechtelijke procedure. De gegrondheid van het verrekeningsverweer kan dan ook niet eenvoudig worden vastgesteld en zal conform artikel 6:136 Burgerlijk Wetboek worden gepasseerd.
Terugbetalingstermijn
3.8
Artikel 7A:1797 BW bepaalt dat als er in de overeenkomst geen tijdsbepaling is opgenomen voor de terugbetaling en de uitlener teruggave vordert de rechter naar gelang der omstandigheden aan de lener enig uitstel kan toestaan. Door [gedaagde] is een beroep gedaan op dit artikel. Door hem is in dit verband aangevoerd dat zijn bedrijf tijdens de corona minder omzet genereert waardoor hij als bestuurder minder inkomsten heeft terwijl de vaste lasten doorgaan. Gelet hierop, het feit dat de leningen uit 2008 en 2009 dateren, er een procedure loopt over de afwikkeling van de gezamenlijke woning maar ook dat [eiseres] de leningen niet heeft meegenomen bij de afwikkeling van de boedelverdeling en alle overige omstandigheden, wordt de datum waarop [gedaagde] geheel aan zijn terugbetalings-verplichting dient te hebben voldaan, vastgesteld op 20 mei 2021. Bepaald zal worden dat het vonnis eerst vanaf die datum ten uitvoer kan worden gelegd.
3.9
Gelet op het bepaalde in artikel 6:29 BW is de kantonrechter niet gerechtigd om een betalingsregeling vast te stellen zonder toestemming van [eiseres] . Die toestemming is in deze procedure niet gegeven. Voor het treffen van een betalingsregeling wordt [gedaagde] verwezen naar de gemachtigde van [eiseres] .
Rente
3.1
Artikel 7A:1804 BW bepaalt dat rente schriftelijk moet zijn overeengekomen. In de onder 1.1 geciteerde overeenkomst is niet opgenomen dat over de geleende bedragen rente verschuldigd is. De onder 1.2 geciteerde e-mail rept slechts over het opnieuw bekijken van de rente en aflossing zodat ook met deze e-mail niet voldaan is aan de vereisten van artikel 7A:1804 BW. De primair gevorderde verschenen rente ad € 4.161,43 zal dan ook worden afgewezen. De subsidiair gevorderde verschenen rente ad € 26,78 zal eveneens worden afgewezen nu deze is berekend over een te hoge hoofdsom. De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 4 februari 2020, zijnde de datum waarop [gedaagde] in verzuim is geraakt.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.11
[eiseres] maakt aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. De vordering dient beoordeeld te worden aan de hand van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Op basis van de toewijsbare hoofdsom zal een bedrag van € 905,- aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
Proceskosten
3.12
[gedaagde] wordt als de in conventie grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] bepaald op
€ 105,09 aan dagvaardingskosten, € 499,- aan vast recht en € 720,- aan salaris voor de gemachtigde (2 x 1 punt), genoemde bedragen te vermeerderen met de verschuldigde rente vanaf veertien dagen na de uitspraak van het vonnis tot aan de dag der voldoening.
De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.
3.13
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten in reconventie te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

De kantonrechter:

in conventie

veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen kwijting te betalen € 13.905,-, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 13.000,- vanaf 4 februari 2020 tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] vastgesteld op € 604,09 aan verschotten en € 720,- aan salaris voor de gemachtigde, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ingaande veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan een bedrag begroot op € 120,- aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is [gedaagde] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;

in reconventie

bepaalt dat dit vonnis tot zover eerst vanaf 20 mei 2021 ten uitvoer kan worden gelegd;
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;

in conventie en in reconventie

verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
745