ECLI:NL:RBROT:2020:1128

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 januari 2020
Publicatiedatum
12 februari 2020
Zaaknummer
C/10/587591 / JE RK 19-3716
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ontwikkelingsbedreiging

In deze zaak heeft de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht op 9 december 2019 een verzoek ingediend tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2], geboren in 2007. De kinderrechter heeft de zaak op 10 januari 2020 met gesloten deuren behandeld. Tijdens de zitting zijn de minderjarigen, de moeder, de vader, de stiefvader en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west gehoord. De ouders hebben gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen, die bij de moeder en de stiefvader wonen. De Raad heeft verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat er twijfels zijn over de ontwikkeling van de kinderen en de samenwerking tussen de ouders en de hulpverlening. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de langdurige conflicten tussen de ouders en het gebrek aan communicatie. Ondanks eerdere hulpverleningstrajecten is het niet gelukt om het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen. De kinderrechter heeft daarom besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van Jeugdbescherming west, met ingang van 10 januari 2020 tot 10 januari 2021. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter, met de mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/587591 / JE RK 19-3716
datum uitspraak: 10 januari 2020

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam minderjarige 1] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige 1] 2007 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 1] ,
[naam minderjarige 2],
geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2007 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .
De kinderrechter merkt als informant aan:

[naam stiefvader] ,

hierna te noemen de stiefvader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van
9 december 2019, ingekomen bij de griffie op 11 december 2019.
Op 10 januari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] , die voorafgaand aan de zitting samen zijn gehoord,
- de moeder,
- de vader,
- de stiefvader,
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een tweetal vertegenwoordigsters van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, hierna te noemen de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 2] en mw. [naam vertegenwoordigster 3] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.

Het verzoek

De Raad heeft de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verzocht voor de duur van twaalf maanden.
De Raad handhaaft het verzoek ter zitting, maar uit twijfels of er daadwerkelijk gesproken kan worden van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Er zijn al lange tijd spanningen tussen de ouders. De Raad vraagt zich af of de vader mee zal werken met de hulpverlening. De vader heeft in het vrijwillig kader aangegeven dat hij zich onvoldoende gehoord voelt. Ook is er sprake van een verstoorde relatie tussen de moeder en het jeugdteam. De kinderen hebben aangegeven het prettig te vinden om met iemand te kunnen praten over de situatie. Zij moeten de ruimte krijgen om de gebeurtenissen uit het verleden te verwerken. Er zal eerst gekeken moeten worden of de kinderen openstaan voor een contact met de vader en of de vader hier op een veilige manier mee om kan gaan. De methodiek van Signs of Safety kan hiervoor worden gebruikt.

De standpunten

De GI brengt ter zitting naar voren dat goed gekeken moet worden of een ondertoezichtstelling meerwaarde heeft. De vader wil de kinderen zien, maar is niet bereid om een geheel traject te volgen. Om een omgangsregeling te bewerkstelligen zal de vader mee moeten werken. De omgang moet worden opgebouwd en worden vormgegeven. De GI vraagt zich af of de hulpverlening in het vrijwillig kader kan worden ingezet, omdat beide ouders bereid zijn mee te werken. De GI kan een aantal begeleide bezoeken plannen, de bezoeken met de vader en de kinderen voorbereiden en de vader handvatten geven.
De moeder geeft ter zitting aan dat er geen problemen zijn in de thuissituatie. Het probleem is het contactherstel met de vader. De vader komt de afspraken niet na. De vader zal hierin stappen moeten nemen. De moeder verzet zich niet tegen de omgang, maar wil dat langzaam wordt toegewerkt naar contactherstel.
De vader geeft ter zitting aan dat hij op een normale manier contact wil hebben met de kinderen. Ook wil de vader weten hoe het met zijn kinderen gaat. In het vrijwillig kader is de omgang niet van de grond gekomen. Er hebben gesprekken plaatsgevonden en er zijn met de mediator afspraken gemaakt, maar er is niets uitgekomen. De vader heeft nu een eigen huis waar hij de kinderen kan ontvangen. De vader is bereid om mee te werken.
Desgevraagd geeft de stiefvader aan dat hij een ondertoezichtstelling niet nodig vindt. Als de kinderen hiermee geholpen worden, is de stiefvader bereid om een bijdrage te leveren.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De ouders zijn al jarenlang niet in staat om op een voor de kinderen niet-belastende manier met elkaar te communiceren, ze hebben ieder een eigen aandeel in de strijd en kunnen geen afspraken met elkaar maken in het belang van de kinderen. De kinderen zijn deelgenoot gemaakt van de problematiek van de ouders en zijn in een loyaliteitsconflict geraakt, wat bijzonder belastend en schadelijk is voor hun ontwikkeling. Ook hebben de kinderen de vader al bijna drie jaar niet gezien.
Ondanks de inzet van verschillende hulpverleningstrajecten in het vrijwillig kader, is het niet gelukt om het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen en de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de inzet van een jeugdbeschermer noodzakelijk is om deze impasse te doorbreken.
De ouders hebben samen het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] en de ouders zijn samen verantwoordelijk voor de kinderen en hun ontwikkeling. Het is noodzakelijk dat de ouders ieder naar hun eigen rol kijken en meewerken met de benodigde hulpverlening. Ter zitting zijn verschillende methodieken hiervoor aan bod gekomen, zoals Signs of Safety, Kinderen Uit de Knel en parallel ouderschap.
Uit het voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, gevestigd te Dordrecht, met ingang van 10 januari 2020 tot 10 januari 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2020 door mr. M.P. van der Stroom, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Ruijgrok als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op januari 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.