ECLI:NL:RBROT:2020:11302

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
10/241954-19 / TUL VV: 09/156133-16, 09/819106-17, 10/741285-17 en 10/741347-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende woningoverval op 98-jarige man met gevangenisstraf van 6 jaar

Op 8 december 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewapende woningoverval op een 98-jarige man. De overval vond plaats op 18 mei 2019 in Krimpen aan den IJssel, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte het slachtoffer bedreigde met een vuurwapen en hem beroofde van twee ringen en een geldbedrag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, ondanks zijn verweer dat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder DNA-sporen en getuigenverklaringen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, waarbij de rechtbank de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer in overweging nam. Daarnaast werd de verdachte ook veroordeeld voor een bedrijfsinbraak die plaatsvond in augustus 2019, waarbij een laptop werd gestolen. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, de erfgename van het slachtoffer, ter hoogte van € 6.000,-. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsdelicten tegen kwetsbare slachtoffers en de maatschappelijke verontwaardiging die dergelijke misdrijven teweegbrengen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/241954-19
Parketnummers vorderingen TUL VV: 09/156133-16, 09/819106-17, 10/741285-17 en 10/741347-16
Datum uitspraak: 8 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in Detentiecentrum Rotterdam,
raadsman mr. G.S.J. van Gestel, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Het onderzoek op de terechtzitting is aangevangen op 24 december 2019, voortgezet op 17 maart 2020 en hervat, opnieuw aangevangen en gesloten op 3 juni 2020. Bij tussenvonnis van 17 juni 2020 is het onderzoek heropend, hervat en vervolgens voortgezet op achtereenvolgens 8 juli 2020, 30 september 2020 en 24 november 2020.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 3 juni 2020, 17 juni 2020, 8 juli 2020 en 24 november 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 24 december 2019 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. C.J. Kroon heeft gevorderd:
in de zaak met paretnummer 10/241954-19:
  • vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest;
in de zaken met de parketnummers 09/156133-16, 09/819106-17, 10/741285-17 en 10/741347-16:
- tenuitvoerlegging van de in die zaken aan de verdachte opgelegde voorwaardelijke straffen.

4..Vrijspraak feit 3

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 3 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.

5..Bewijs en bewezenverklaring feiten 1 en 2

5.1.
Bewijsverweren feit 1
Standpunt verdediging
De verdachte moet van de onder 1 ten laste gelegde woningoverval (de overval) worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. De verdachte is wel bij de woning geweest, maar er is geen bewijs dat hij ook in de woning is geweest. Het door het slachtoffer gegeven signalement en de verdere beschrijving van de daders van de overval komt ook niet overeen met het signalement van de verdachte.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende.
De tenlastegelegde overval vond plaats op 18 mei 2019 in de woning van het slachtoffer te Krimpen aan den IJssel. De overval is gepleegd door twee mannen.
Toen het slachtoffer de knip van de voordeur van zijn woning naar achter trok werd de voordeur gelijk met kracht opengeduwd door de overvallers en zijn de overvallers de woning binnengedrongen.
Na de overval is op de voordeur van de woning van het slachtoffer een handpalmafdruk van de verdachte aangetroffen.
De verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] kennen elkaar.
Een van de overvallers heeft in de woning van het slachtoffer handschoenen aangetrokken. Na de overval is in de woning van het slachtoffer een handschoen aangetroffen. In de bemonstering van de binnenkant van die handschoen is een DNA-mengprofiel aangetroffen dat (1 op 1 miljard) matcht met het DNA-profiel van medeverdachte [naam medeverdachte] .
De overvallers hebben het slachtoffer, dat een badjas droeg, na binnenkomst bij zijn armen gepakt. In de bemonstering van een van de mouwen van de badjas van het slachtoffer is een DNA-mengprofiel aangetroffen dat (1 op 170 miljoen) matcht met het DNA van medeverdachte [naam medeverdachte] .
De overval vond plaats op 18 mei 2019, vanaf omstreeks 09:22 uur. De woning van het slachtoffer is gelegen aan de [adres delict 1] te Krimpen aan den IJssel.
De destijds bij de medeverdachte [naam medeverdachte] in gebruik zijnde telefoon met het nummer [gsm-nummer 1] heeft op 18 mei 2019 tussen 09:07:37 uur en 09:08:38 uur gebruik gemaakt van een zendmast op de [adres] te Krimpen aan den IJssel. Deze zendmast valt binnen het bereik van de woning van het slachtoffer.
De verdachte is op de ochtend van 18 mei 2019, samen met een ander, met de auto van de medeverdachte [naam medeverdachte] naar de woning van het slachtoffer gegaan om daar te gaan stelen. De verdachte heeft gezien dat de persoon met wie hij was handschoenen uit de auto heeft meegenomen naar de woning van het slachtoffer.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, kan het niet anders zijn dan dat de verdachte zich samen met medeverdachte [naam medeverdachte] heeft schuldig gemaakt aan de tenlastegelegde woningoverval, zulks ondanks de hieronder te bespreken verklaring van de verdachte over de wijze waarop het handpalmspoor op de voordeur terecht zou zijn gekomen en de verdere verweren.
De verdachte heeft op de terechtzitting van 3 juni 2020 verklaard dat hij enkele uren voorafgaand aan de woningoverval met een andere persoon dan medeverdachte [naam medeverdachte] naar de woning van het slachtoffer is gereden, dat zij daar toen tevergeefs hebben geprobeerd om de voordeur met een koevoet te forceren, dat daarbij mogelijk zijn handpalmafdruk op de voordeur terecht is gekomen, dat zij hun poging om in te breken voortijdig hebben gestaakt en dat zij uiteindelijk niet in de woning zijn geweest.
Deze verklaring wordt niet geloofwaardig geacht. De verdachte heeft gedurende het hele onderzoek, en ook tijdens de behandeling van de strafzaak op de terechtzitting, zijn verklaringen steeds aangepast naar aanleiding van concrete vragen of in reactie op hem voorgehouden bevindingen uit het onderzoek. Ook over het aangetroffen handpalmspoor op de deur van de woning, heeft de verdachte verschillend – en naar hij op de terechtzitting heeft erkend bij de politie ook leugenachtig – verklaard.
Op de terechtzitting van 24 november 2020 heeft de verdachte, nadat hij was geconfronteerd met de (aanvullende) bevindingen van de politie dat op de voordeur van het slachtoffer geen braaksporen zijn aangetroffen, verklaard dat hij de koevoet wel tussen de deur en het kozijn heeft gezet, maar dat hij deze niet heeft bewogen en dat daardoor geen braaksporen zijn ontstaan. Ook deze verklaring wordt niet geloofwaardig geacht.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het aangetroffen handpalmspoor, net als de eerder genoemde DNA-sporen, moet worden aangemerkt als een daderspoor en is veroorzaakt toen de verdachte bij het openen van de voordeur door het slachtoffer de woning binnendrong.
De verdediging heeft betoogd dat het slachtoffer bij zijn aangifte en later ook bij de rechter-commissaris een signalement heeft gegeven van de daders van de overval dat niet overeenkomt met het signalement van de verdachte. De daders zouden Nederlandse jongens zijn die zonder accent spraken, terwijl de verdachte volgens de verdediging spreekt met een Marokkaans accent. Met betrekking tot dit verweer wordt het volgende opgemerkt.
Op zichzelf is juist dat het slachtoffer heeft verklaard dat de daders Nederlandse jongens waren die zonder accent spraken. Hierin wordt evenwel geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het daderschap van de verdachte. De rechtbank overweegt in dit verband dat uit de aangifte blijkt dat de beide daders tijdens de overval hun gezicht grotendeels hadden bedekt en dat het hoogbejaarde slachtoffer zich op dat moment in een voor hem zeer beangstigende situatie bevond. De rechtbank heeft daarnaast uit eigen waarneming vastgesteld dat de beide verdachten goed Nederlands spreken.
Het verweer van de raadsman over het ontbreken van een aantal bevindingen, zoals de afwezigheid van DNA van de verdachte in de woning van het slachtoffer en het feit dat in de afgeluisterde tapgesprekken door de verdachte en de medeverdachte kennelijk niet over de overval is gesproken, kan de verdachte evenmin baten. Daarbij is in aanmerking genomen dat de tapgesprekken waarop wordt gedoeld geruime tijd na de woningoverval plaatsvonden. Daarnaast doet de enkele omstandigheid dat er niet meer bewijs is voor het daderschap van de verdachte niet af aan de bewijskracht van de bewijsmiddelen die er wel zijn en waar de rechtbank de bewezenverklaring op baseert.
Tot slot merkt de rechtbank het volgende op. In deze zaak zijn verklaringen afgelegd door een getuige die door de rechter-commissaris als bedreigde getuige is aangemerkt en die als zodanig is gehoord. Deze bedreigde getuige heeft verklaard dat hij of zij weet dat de verdachte één van de daders van de overval is. De verdediging heeft betoogd dat deze verklaring niet betrouwbaar is en daarom niet mag worden gebruikt voor het bewijs.
Hoewel geen aanleiding wordt gezien om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de bedreigde getuige te twijfelen, wordt deze verklaring niet betrokken bij het bewijs. Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden die blijken uit de (wel) gebruikte bewijsmiddelen, volgt reeds in voldoende mate de betrokkenheid van de verdachte als mededader bij de overval.
5.2.
Bewijsverweren feit 2
Standpunt verdediging
De verdachte moet van de onder 2 ten laste gelegde bedrijfsinbraak (de inbraak) worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Beoordeling
Uit de bewijsmiddelen blijkt het volgende.
De praktijk waar de inbraak plaatsvond (de praktijk), is gevestigd aan de [adres delict 2] de Vlaardingen. De inbraak vond plaats in de nacht van 17 op 18 augustus 2019. Bij de inbraak is een laptop weggenomen. Onder andere de achterdeur van de praktijk is opengebroken.
De verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] kennen elkaar.
Medeverdachte [naam medeverdachte] was op het moment van de inbraak met een ander in de buurt van de praktijk. [naam medeverdachte] kwam op 18 augustus 2019 om 03:25 uur met een ander uit de richting van de [adres delict 2] lopen, de straat waar de praktijk is gevestigd.
[naam medeverdachte] is de gebruiker van het telefoonnummer [gsm-nummer 2] . Op 18 augustus 2019 om 03:15 uur heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de [naam medeverdachte] en zijn broer [naam broer medeverdachte] , waarin [naam medeverdachte] wordt gewaarschuwd dat er politie in de buurt is. [naam medeverdachte] zegt daarop dat hij weggaat en dat de deur open is. Op de achtergrond zijn diverse klappen te horen, waarna [naam medeverdachte] opnieuw zegt dat de deur open is. Er zijn braakgeluiden hoorbaar. Tijdens het telefoongesprek is ook de stem van een andere man te horen.
Later die dag, om 14:36 uur, is [naam medeverdachte] gebeld door een onbekend gebleven man. Deze man vraagt aan [naam medeverdachte] of ze nog iets hebben “gepakt”
.[naam medeverdachte] zegt vervolgens dat zij “geen bankoe doezoe” hebben gepakt maar wel een “lappie”.
Na de ontdekking van de inbraak op 18 augustus 2019 omstreeks 08:00 uur zijn op een envelop die in de praktijk lag vingerafdrukken van de verdachte aangetroffen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, wordt bewezen geacht dat de verdachte samen met medeverdachte [naam medeverdachte] de tenlastegelegde inbraak in de praktijk heeft gepleegd.
Daarbij wordt ervan uitgegaan dat het tijdens het telefoongesprek dat op 18 augustus 2019 om 14:36 uur door medeverdachte [naam medeverdachte] wordt gevoerd, gaat over de buit van deze inbraak, nu er bij deze inbraak een laptop (“lappie”) is weggenomen uit de praktijk en geen geld (“bankoe doezoe”).
5.3.
Bewijsmiddelen en bewezenverklaring feiten 1 en 2
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op 18 mei 2019 te Krimpen aan den IJssel tezamen en in vereniging met een ander in de woning gelegen aan de [adres delict 1] ,
twee ringen en 50 euro die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorden, te weten aan [naam slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om die goederen zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum slachtoffer] 1920), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door
- die [naam slachtoffer 1] aan weerszijden, ieder een arm, vast te pakken en
- die [naam slachtoffer 1] door de gang naar de woonkamer van die woning te sleuren en
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen aan die [naam slachtoffer 1] en een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op die [naam slachtoffer 1] en de loop van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het voorhoofd van die [naam slachtoffer 1] te zetten en
- een alarmknop van de arm van die [naam slachtoffer 1] af te rukken en
- de handen van die [naam slachtoffer 1] aan elkaar vast te binden;
2.
hij op 18 augustus 2019 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met een ander, een laptop (merk HP), die aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om die laptop zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feit 1
:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
feit 2
:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een laffe woningoverval, waarvan de bewoner, een 98-jarige man, het slachtoffer is geworden. Het slachtoffer is vastgepakt en bedreigd met een vuurwapen, of een voorwerp dat daarop leek. Ook zijn de handen van het slachtoffer vastgebonden en is de alarmknop die hij droeg van zijn pols gerukt. Er zijn een geldbedrag en twee ringen buit gemaakt. Die ringen hadden een bijzondere emotionele waarde voor het slachtoffer. Het slachtoffer heeft door de overval letsel aan zijn arm opgelopen. De gezichten van de verdachte en zijn medeverdachte waren grotendeels bedekt tijdens de overval.
Dit delict is voor het hoogbejaarde slachtoffer zeer traumatisch geweest. Uit de op de zitting voorgelezen slachtofferverklaring volgt dat hij de weken na de woningoverval erg angstig en onzeker was en ook last had van een verstoorde nachtrust. Vóór het misdrijf ging hij nog vaak zelfstandig de deur uit, daarna was dit niet meer het geval. Hij was niet alleen het vertrouwen in de mensheid verloren, maar ook in zichzelf. Hij had sinds het misdrijf minder levensvreugde en was sterk afgevallen. De woningoverval heeft daarnaast ook maatschappelijk tot veel onrust en verontwaardiging geleid. De verdachte is samen met zijn mededader slechts uit geweest op geldelijk gewin en heeft zich niets aangetrokken van het leed dat zijn handelen bij het slachtoffer zou veroorzaken.
De verdachte heeft zich dus schuldig gemaakt aan een zeer ernstig delict.
De verdachte heeft, gezien zijn proceshouding, geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad. Integendeel, uit het dossier blijkt dat de verdachte met zijn mededader afspraken heeft gemaakt over het verhullen van de ware toedracht van het delict. Dit wordt in belastende zin meegewogen bij de bepaling van de strafmaat.
Verder heeft de verdachte samen met dezelfde mededader een bedrijfsinbraak gepleegd waarbij een laptop is weggenomen. Dit zijn ergerlijke feiten die tot overlast en financiële schade leiden en die voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving zorgen. Ook bij dit delict heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans goederen en heeft hij zich enkel laten leiden door zijn eigen financieel gewin.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 november 2020, blijkt dat de verdachte, die ten tijde van de delicten 20 jaar oud was, eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gezien de aard en ernst van de gepleegde feiten en het strafblad van de verdachte kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van geruime duur. Bij de bepaling van deze strafsoort en de duur daarvan is acht geslagen op straffen die blijkens de LOVS-oriëntatiepunten in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
Alles afwegend wordt een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren passend en geboden geacht. De door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar en zes maanden komt, alle omstandigheden in aanmerking genomen, te hoog voor.

8..Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Vordering
Ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd: [naam slachtoffer 1] . De benadeelde partij is in april 2020 overleden, anders dan ten gevolge van het strafbare feit. De erfgename van de benadeelde partij, zijn dochter [naam benadeelde] , heeft op de terechtzitting van 3 juni 2020 verklaard dat zij als rechtsopvolger onder algemene titel de procedure overneemt van haar vader. De vordering van de benadeelde partij strekt tot veroordeling van de verdachte tot vergoeding van een bedrag van € 6.000,- ter zake van de door de benadeelde partij geleden immateriële schade, vermeerderd met de rente en de proceskosten.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zicht op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen. Hij heeft gevorderd in beide gevallen tevens wettelijke rente toe te kennen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Standpunt verdediging
Door de raadsman is, gelet op de door hem bepleite vrijspraak, afwijzing van de vordering van de benadeelde partij bepleit. De vordering is inhoudelijk niet betwist.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan [naam slachtoffer 1] door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De daarvoor gevorderde vergoeding van € 6.000,- komt de rechtbank naar maatstaven van billijkheid redelijk voor, zodat de door de rechtsopvolgers van [naam slachtoffer 1] overgenomen vordering zal worden toegewezen.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de benadeelde partij betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. Dit onderdeel van de vordering zal ook worden toegewezen in die zin dat de wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 18 mei 2019.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Teneinde de inningsmogelijkheden te vergemakkelijken zal, zoals door de officier van justitie is gevorderd, ter zake van het toe te wijzen schadevergoedingsbedrag met rente en kosten, tevens de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden opgelegd.

9..Vorderingen tenuitvoerlegging

Vonnissen waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd
Bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 21 maart 2017 in de zaak met parketnummer 09/156133-16 is de verdachte ter zake van openlijke geweldpleging veroordeeld voor zover van belang tot jeugddetentie voor de duur van tien dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De proeftijd is ingegaan op 12 april 2017.
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 3 november 2017 in de zaak met parketnummer 09/819106-17 is de verdachte ter zake van bedreiging veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven dagen, waarvan een gedeelte groot vier dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De proeftijd is ingegaan op 18 november 2017.
Bij vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 27 juni 2017 in de zaak met parketnummer 10/741285-17 is de verdachte ter zake van inbraak en verduistering veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan een gedeelte groot één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De proeftijd is ingegaan op 12 juli 2017.
Bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 31 maart 2017 in de zaak met parketnummer 10/741347-16 is de verdachte ter zake van inbraak en overtreding van de Opiumwet veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van dertig dagen, waarvan een gedeelte groot zeventien dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De proeftijd is ingegaan op 14 april 2017.
Ten aanzien van ieder vonnis waarvan tenuitvoerlegging wordt gevorderd bevindt zich in het dossier de mededeling voorwaardelijke veroordeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering.
Beoordeling
De hierboven bewezen verklaarde feiten zijn na het wijzen van deze vonnissen en voor het einde van de proeftijden gepleegd. Door het plegen van de bewezen feiten heeft de verdachte de aan de vonnissen telkens verbonden algemene voorwaarde, dat hij voor het einde van de proeftijd geen nieuwe strafbare feiten zou plegen, niet nageleefd.
Daarom zal de tenuitvoerlegging worden gelast van de voorwaardelijk gedeelten van de bij voorgenoemde vonnissen aan de verdachte opgelegde straffen, met dien verstande dat de in de zaken met de parketnummers 09/156133-16 en 10/741347-16 opgelegde jeugddetentie zal worden omgezet in een gevangenisstraf van gelijke duur.

10..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van zes jaren;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met diens mededader, op die wijze dat wanneer de één betaalt, de ander zal zijn bevrijd van betaling, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [naam benadeelde] in haar hoedanigheid van rechtsopvolger onder algemene titel van de
benadeelde partij [naam slachtoffer 1] , te betalen een bedrag van € 6.000,- (zegge: zesduizend euro),ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 18 mei 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van [naam benadeelde] te betalen
€ 6.000,- (zegge: zesduizend euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2019 tot aan de dag van de algehele voldoening; bepaalt dat indien volledig verhaal van de hoofdsom van € 6.000,- niet mogelijk blijkt,
gijzelingkan worden toegepast voor de duur van
65 dagen; de toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd;
gelast de
tenuitvoerleggingvan de bij het vonnis met parketnummer 09/156133-16 van 21 maart 2017 van de politierechter in de rechtbank Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie, groot
10 (tien) dagen; gelast dat deze straf ten uitvoer zal worde gelegd in de vorm van een
gevangenisstrafvan gelijke duur.
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
4 (vier) dagen, van de bij vonnis met parketnummer 09/819106-17 van 3 november 2017 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde
gevangenisstraf.
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
1 (één) maand, van de bij vonnis met parketnummer 10/741285-17 van 27 juni 2017 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde
gevangenisstraf.
gelast de
tenuitvoerleggingvan het voorwaardelijk gedeelte, groot
17 (zeventien) dagen, van de bij vonnis met parketnummer 10/741347-16 van 31 maart 2017 van de kinderrechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde jeugddetentie; gelast dat deze straf ten uitvoer zal worden gelegd in de vorm van een
gevangenisstrafvan gelijke duur.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.K. Asscheman-Versluis, voorzitter,
en mrs. J.M.L. van Mulbregt en R.H. Kroon, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. de Vrind, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 8 december 2020.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 18 mei 2019 te Krimpen aan den IJssel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in of uit de woning gelegen aan de [adres delict 1] ,
twee ringen en/of 50 euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer 1] (geboren [geboortedatum slachtoffer] 1920), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad,
aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [naam slachtoffer 1] aan weerszijden, ieder een arm, vast te pakken en/of
- die [naam slachtoffer 1] door de gang naar de woonkamer van die woning te sleuren en/of
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te tonen aan die [naam slachtoffer 1] en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te richten op die [naam slachtoffer 1] en/of de loop van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, tegen het voorhoofd van die [naam slachtoffer 1] te zetten en/of
- een alarmknop van de arm van die [naam slachtoffer 1] af te rukken en/of
- de handen van die [naam slachtoffer 1] aan elkaar vast te binden;
2.
hij op of omstreeks 18 augustus 2019 te Vlaardingen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een laptop (merk HP), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam slachtoffer 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming;
3.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2019 tot en met 15 oktober 2019 te Rotterdam
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 8 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;