ECLI:NL:RBROT:2020:11340

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
7710320 CV EXPL 19-2911
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot betaling van behandelkosten door tandtechnisch bedrijf

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 3 december 2020, heeft de kantonrechter uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Hemmes Tandtechniek B.V. en een gedaagde partij. Eiser, Hemmes Tandtechniek B.V., vorderde betaling van 50% van de behandelkosten die door de gedaagde partij zouden zijn verschuldigd. De procedure volgde op een tussenvonnis van 19 december 2019, waarin de gedaagde partij de gelegenheid kreeg om tegenbewijs te leveren tegen de stelling van Hemmes dat er een overeenkomst was gesloten over de betaling van de kosten.

Tijdens de verdere beoordeling bleek dat de gedaagde partij schriftelijke verklaringen had overgelegd, maar Hemmes had geen bewijsstukken bijgevoegd. De kantonrechter oordeelde dat het bewijsvermoeden uit het tussenvonnis niet voldoende was om de vordering van Hemmes te onderbouwen. De gedaagde partij verklaarde dat er geen duidelijke afspraken waren gemaakt over de kosten en dat hij alleen voor gebruikte materialen zou betalen. Hemmes had erkend dat hij te veel had gerekend, wat de verklaring van de gedaagde ondersteunde.

Uiteindelijk concludeerde de kantonrechter dat Hemmes geen recht had op betaling van de facturen en wees de vordering in zijn geheel af. Hemmes werd als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De beslissing werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 7710320 CV EXPL 19-2911
uitspraak: 3 december 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Hemmes Tandtechniek B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
eiseres, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. H.S. Memelink,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende en handelende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde, eiser in voorwaardelijke reconventie,
gemachtigde: mr. S. Kranendonk.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Hemmes’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 19 december 2019 en de daarin genoemde stukken;
de akte opgave getuigen van [gedaagde] ;
de akte bewijslevering van [gedaagde] ;
de antwoordakte van de zijde van Hemmes.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1
In het tussenvonnis van 19 december 2019 is [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling van Hemmes dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] steeds 50% van de behandelingskosten aan Hemmes moet betalen.
2.2
[gedaagde] heeft schriftelijke verklaringen overgelegd van [naam 1] , zijn gemachtigde mr. S. Kranendonk, haar kantoorgenoot [naam 2] en [gedaagde] zelf. Hemmes heeft bij akte op deze overgelegde verklaringen gereageerd, maar geen bewijsstukken bijgevoegd. Geen van partijen heeft uiteindelijk getuigen laten horen door de rechter.
2.3
Vooropgesteld wordt het volgende. Een bewijsvermoeden zoals in het tussenvonnis van 19 december 2019 doet de bewijslast niet verschuiven. Het bewijsvermoeden houdt slechts in dat met de op dat moment in het geding gebrachte stukken in samenhang met de op dat moment al vaststaande feiten voldoende aannemelijk is dat het te bewijzen feit waar is. Nu moet daarom beoordeeld worden of - na nadere bewijslevering - nog steeds voldoende aannemelijk is dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] 50% van de behandelkosten moest betalen.
2.4
[naam 3] heeft een schriftelijke verklaring opgesteld, welke verklaring reeds door Hemmes in het geding was gebracht. [naam 3] heeft in zijn verklaring de door Hemmes gestelde afspraak bevestigd. [naam 2] en Kranendonk hebben nu echter verklaard dat zij - aanvankelijk ter voorbereiding van een getuigenverhoor - met [naam 3] hebben gesproken en dat [naam 3] in dat gesprek van zijn eerdere verklaring is teruggekomen. Nu zou [naam 3] hebben verklaard dat zijn eerste verklaring niet door hem zelf was opgesteld maar door Hemmes, dat tussen partijen geen duidelijke afspraken waren gemaakt en dat [gedaagde] meermaals tegen hem heeft geklaagd over de door Hemmes gefactureerde kosten. [naam 3] heeft [gedaagde] toen geadviseerd om te klagen bij Hemmes maar dat heeft hij pas na een aantal maanden gedaan.
2.5
Het voorgaande heeft tot gevolg dat aan de eerste verklaring van [naam 3] geen waarde meer toekomt. Hemmes wijst er weliswaar op dat [gedaagde] [naam 3] niet onder ede heeft laten verklaren, maar dat moet evenzoveel aan Hemmes zelf worden tegengeworpen. Het is immers Hemmes op wie de bewijslast rust. Bovendien is er ook nog de verklaring van [naam 1] dat [naam 3] in een gesprek met [gedaagde] en [naam 1] zou hebben bevestigd dat Hemmes alleen materiaalkosten in rekening mocht brengen met ‘een schepje er bovenop’.
2.6
[gedaagde] heeft zelf - kort weergegeven - verklaard dat hij met Hemmes had afgesproken dat hij alleen hoefde te betalen voor gebruikte materialen en dat [gedaagde] toen tegen Hemmes heeft gezegd dat hij zichzelf niet tekort moest doen. [gedaagde] heeft al snel geklaagd bij Hemmes over de hoogte van de facturen. In het laatste gesprek heeft Hemmes erkend dat hij al die tijd te veel heeft gerekend en heeft hij aangeboden om voor de laatste facturen een verdeling van 70-30 aan te houden, aldus [gedaagde] . Deze verklaring is consistent met hetgeen [gedaagde] gedurende de rest van de procedure heeft verklaard.
2.7
Bij deze stand van zaken is niet meer voldoende aannemelijk dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] 50% van de behandelkosten zou betalen. In het bijzonder kan niet met voldoende zekerheid worden uitgesloten dat tussen partijen geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over de door [gedaagde] te betalen kosten. Dit geldt temeer nu Hemmes ook na het tussenvonnis niet heeft verklaard hoe de afspraak volgens hem nu precies tot stand is gekomen en zij ervoor heeft gekozen om [naam 3] niet als getuige te laten horen.
2.8
Het vorenstaande betekent dat Hemmes geen recht heeft op betaling van de door hem in het geding gebrachte facturen. Hemmes heeft geen subsidiair standpunt ingenomen en hij heeft ook niet gesteld welk deel van zijn vordering bestaat uit materiaalkosten. De vordering zal daarom in zijn geheel worden afgewezen.
2.9
Hemmes zal in conventie als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De voorwaarde voor de vordering in reconventie is niet vervuld, zodat niet op de vordering in reconventie hoeft te worden beslist. Gelet op de samenhang met de vordering in conventie bestaat geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding in reconventie.

3..De beslissing

De kantonrechter
:
in conventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt Hemmes in de proceskosten tot op heden aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 900,- aan vergoeding voor de kosten van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
371