ECLI:NL:RBROT:2020:11351

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
8 december 2020
Zaaknummer
C/10/596225 / HA ZA 20-446
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake franchiseovereenkomst tussen franchisenemer en franchisegever met betrekking tot NLO-aansluiting

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, hebben eisers, als franchisenemers, een vordering ingesteld tegen de Retail Development Company B.V. (RDC), de franchisegever, met betrekking tot de nakoming van een franchiseovereenkomst. De eisers vorderen onder andere dat RDC hen een aansluiting bij de Nederlandse Loterij (NLO) zou verschaffen, zoals afgesproken in de franchiseovereenkomst en de bijbehorende loterij-bijlage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de franchiseovereenkomst en de loterij-bijlage geen expliciete verplichting voor RDC bevatten om een NLO-aansluiting te realiseren. De rechtbank oordeelt dat de term 'onlosmakelijk' in de loterij-bijlage niet kan worden geïnterpreteerd als een garantie voor de realisatie van de NLO-aansluiting. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een resultaatsverbintenis, maar hooguit van een inspanningsverplichting, die RDC niet heeft geschonden. De vorderingen van eisers worden afgewezen, en zij worden veroordeeld in de proceskosten. In reconventie vordert RDC betaling van openstaande facturen door eisers, die ook worden toegewezen. De rechtbank compenseert de proceskosten in het incident, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/596225 / HA ZA 20-446
Vonnis van 2 december 2020
in de zaak van

1..[naam eiser 1] ,

2.
[naam eiser 2],
beide wonende te [woonplaats eisers] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. P.J. van Goor te Wijchen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RETAIL DEVELOPMENT COMPANY B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.A. van de Hel te Amsterdam.
Eisers zullen hierna, gezamenlijk en in enkelvoud, [eisers] genoemd worden. Gedaagde zal hierna RDC genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding, met producties,
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens (voorwaardelijke) eis in reconventie, met producties,
  • de brief van 12 augustus 2020 van de rechtbank, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de akte houdende wijziging eis zijdens [eisers] ,
  • de akte vermeerdering van eis in reconventie tevens wijziging van eis tevens overlegging productie zijdens RDC,
  • de conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
  • de aantekeningen (ten behoeve van de mondelinge behandeling) zijdens [eisers] ,
  • de spreekaantekeningen zijdens RDC,
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 14 oktober 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 3 mei 2019 hebben [eisers] (als franchisenemer) en RDC (als franchisegever) een franchiseovereenkomst gesloten met betrekking tot de formule “The Read Shop”. De franchiseovereenkomst bevat, voor zover hier van belang, de navolgende bepalingen:
“ARTIKEL 7 ASSORTIMENT
7.1
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 7.7 van deze overeenkomst verplicht de ondernemer zich tot het voeren van het overeengekomen of nog overeen te komen kernassortiment. Het kernassortiment zal minimaal 80% van de totale aankopen uitmaken van het in de detailhandelszaak ter verkoop aan te bieden assortiment. Zulks ter handhaving van de kwaliteit van het aanbod en de goede naam van het netwerk. Er geldt ook verplichte afname van minimaal 80% van het winkelassortiment van THE READ SHOP per hofleverancier per productgroep.
(…)
7.7
Ondernemer is verplicht een beperkt aantal private label producten op te nemen uit het kernassortiment die bepaald zijn door de RDC, mits tegen marktconforme condities. Deze worden regelmatig getoetst op reële marktwaarde en condities in overleg met de franchisevereniging.
(…)
ARTIKEL 24 GESCHILLENREGELING
24.1
Alle geschillen uit deze overeenkomst of uit nadere overeenkomsten die daarvan het gevolg mochten zijn, ook die welke slechts door één der ondergetekenden of hun rechtsopvolgers als zodanig mochten worden aangemerkt, zullen worden beslist door de daartoe bevoegde rechter te Rotterdam.”
2.2.
Aan de franchiseovereenkomst is een door beide partijen ondertekende bijlage (verder “de loterij-bijlage”) gehecht, die, voor zover hier van belang, als volgt luidt:
“THE READ SHOP LEVERINGSVOORWAARDEN
NEDERLANDSE LOTERIJ
LEVERANCIER: Nederlandse Loterij
(…)
In artikel 7 van de met u afgesloten franchiseovereenkomst zijn onder andere afspraken gemaakt over het te voeren kernassortiment.
De Nederlandse Loterij is een door RDC aangewezen leverancier ten behoeve van het assortiment Kansspelen.
Nederlandse Loterij is een onlosmakelijk onderdeel van het assortiment van THE READ SHOP.
De onderstaande twee uitzonderingen kunnen leiden tot uitsluiting van dit assortiment:
• De ondernemer mag vanuit geloofsovertuiging geen kansspelen verkopen.
• De ondernemer voldoet niet aan de kredietwaardigheidseisen die de Nederlandse Staatsloterij aan de ondernemer stelt.
De voorwaarden voor levering zijn:
• De ondernemer zal zich onthouden van het in voorraad hebben of ter verkoop aanbieden van kansspelproducten die in strijd zijn met de Wet op de Kansspelen.
Levering geschiedt onder toepassing van de algemene verkoop- en leveringsvoorwaarden van De Nederlandse Staatsloterij en de standaardovereenkomst die De Nederlandse Staatsloterij sluit met het verkooppunt.”
2.3.
Op 12 juli 2019 heeft RDC per e-mail aan Nederlandse Loterij om aansluiting van het verkooppunt (verder de NLO-aansluiting) van [eisers] verzocht. Nederlandse Loterij heeft geweigerd [eisers] aan te sluiten.
2.4.
Omdat Nederlandse Loterij niet bereid bleek [eisers] van een NLO-aansluiting te voorzien heeft RDC [eisers] in een e-mail van 6 november 2019 (verder “het aanbod van 6 november 2019”) aangeboden om, onder meer, de franchiseovereenkomst om te zetten naar een alternatieve samenwerkingsvorm, genaamd “ContractsPartners”. In de e-mail is door RDC toegezegd dat de reeds gefactureerde entreevergoeding van € 7.500,00 zal worden gecrediteerd, indien [eisers] het aanbod van 6 november 2019 accepteert.
2.5.
In een e-mail van 3 december 2019 heeft de accountant van [eisers] , namens [eisers] , voor zover hier van belang, het navolgende aan RDC geschreven:
“Om verder toch met elkaar in gesprek te blijven, de samenwerking voort te zetten en de toekomst voor de winkel te bewerkstelligen leggen we graag het volgende aan je voor:
In je emailbericht van 15 november jl. (zie bijlage) geef je de volgende mogelijkheden aan:
1. Samenwerkingsvorm omzetten van The Read Shop in Contractpartners;
2. Indien hiervan gebruik wordt gemaakt zal de entreevergoeding van The Read Shop volledig worden gecrediteerd;
(…)
Ad 1. Samenwerkingsvorm omzetten van The Read Shop in Contractpartners
  • Op welke termijn kan dit gebeuren;
  • Kan hierna de keuze nog worden herzien in bijvoorbeeld Bruna;
  • Graag vernemen we op zeer korte termijn meer over de concrete invulling hiervan.
(…)
Ad 2. Creditering entreevergoeding
 Graag ontvangen we hiervan een schriftelijke bevestiging.
(…)
Zou je op zeer korte termijn contact met [naam eiser 1] willen opnemen om de punten 1 tot en met 3 te bespreken, alsmede de openstaande vragen/problemen.”
2.6.
In een e-mail van 27 november 2019 heeft Nederlandse Loterij aan RDC, voor zover hier van belang, geschreven:
“ Zoals vanochtend besproken hierbij de criteria die wij hanteren voor het aansluiten van een verkooppunt. Op basis van het eerste punt ‘locatie’ is de aanvraag afgewezen.”
2.7.
Op 31 januari 2020 heeft Nederlandse Loterij de volgende e-mail aan RDC gestuurd:
“Geachte mevrouw [naam] ,
Zoals besproken bevestig ik hierbij dat Nederlandse Loterij niet tot aansluiting van The Readshop Wijchen zal overgaan. De verkooppunten in deze regio staan momenteel reeds onder druk en een extra verkooppunt zou derhalve hun belangen schaden.
Bovendien heeft de Nederlandse Loterij vernomen dat The Readshop Wijchen geëxploiteerd zal worden door de heer [naam eiser 1] . Met de heer [eisers] heeft Nederlandse Loterij in het verleden eerder samengewerkt. Gedurende deze eerdere samenwerking zijn er diverse zaken voorgevallen die ertoe leiden dat Nederlandse Loterij niet meer voornemens is om met hem samen te werken. Naar de mening van Nederlandse Loterij zou de heer [eisers] zelf ook moeten weten dat Nederlandse Loterij niet zondermeer met hem een nieuwe samenwerking zal aangaan.
Vanuit privacy oogpunt willen we niet verder inhoudelijk ingaan op deze redenen. Mocht de heer [eisers] echter zijn uitdrukkelijke toestemming aan Nederlandse Loterij geven om de voorgevallen zaken uit de eerdere samenwerking met u te delen, als ook de (financiële) elementen die ons duidelijk zijn geworden na de beëindiging van de samenwerking, zijn we – onder voorbehoud van rechten en weren – hiertoe wel bereid.”
2.8.
Bij e-mail van 10 april 2020 heeft de advocaat van [eisers] aan Nederlandse Loterij laten weten geen toestemming aan Nederlandse Loterij te verlenen om de informatie met RDC te delen. In diezelfde e-mail heeft de advocaat verzocht de informatie aan [eisers] zelf toe te sturen. Dat is door Nederlandse Loterij geweigerd op de grond dat er geen contractuele relatie tussen Nederlandse Loterij en [eisers] bestaat. [eisers] heeft geen verdere stappen gezet om de bewuste informatie toch nog te achterhalen.
2.9.
In september 2020 heeft RDC, naar aanleiding van een mededeling van [eisers] dat de NLO-aansluiting van een ander verkooppunt in de omgeving geëindigd zou zijn, Nederlandse Loterij nogmaals om een NLO-aansluiting ten behoeve van [eisers] verzocht. Nederlandse Loterij heeft de aansluiting wederom geweigerd, onder verwijzing naar de e-mail van 31 januari 2020 en met de vermelding dat het feitelijk onjuist was dat bij een ander verkooppunt in de omgeving de NLO-aansluiting geëindigd zou zijn.
2.10.
[eisers] heeft verschillende facturen van RDC, tot een totaalbedrag van € 27.524,14 onbetaald gelaten.

3..Het geschil

in conventie

3.1.
[eisers] vordert, na wijziging van eis, bij vonnis, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. RDC te veroordelen tot nakoming van de Franchiseovereenkomst, bestaande uit het leveren, althans (doen) realiseren van een NLO-aansluiting,
ll. te verklaren voor recht dat RDC is tekortgeschoten in de nakoming van de Franchiseovereenkomst,
lll. RDC te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan [eisers] ter hoogte van € 2.055,14 per maand dat RDC de NLO-aansluiting niet heeft gerealiseerd, gerekend vanaf 29 juli 2019,dan wel een in goede justitie te bepalen datum en/of bedrag, mede gebaseerd op de in alinea's 31 en 46 - 49 van de dagvaarding genoemde uitgangspunten, uiterlijk te betalen op de laatste dag van elke kalendermaand, dat RDC de NLO-aansluiting niet heeft gerealiseerd,
subsidiair:
lV. te verklaren voor recht dat RDC is tekortgeschoten in de nakoming van de Franchiseovereenkomst,
V. RDC te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan [eisers] ter hoogte van een bedrag van € 125.000,00 ter zake gemiste en nog te missen inkomsten, dan wel in goede justitie te bepalen bedrag, mede gebaseerd op de in alinea's 46 - 51van de dagvaarding genoemde uitgangspunten,
Vl. RDC te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan [eisers] ter hoogte van een bedrag van € 4.000,00 ter zake gemaakte kosten ten behoeve van de NLO-aansluiting,
zowel primair als subsidiair:
Vll. RDC te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan [eisers] ter hoogte van een bedrag van € 4.482,45 ter zake redelijke kosten ter vaststelling van schade,
Vlll. RDC te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis zijn voldaan.
3.2.
[eisers] voert daartoe aan dat op grond van de franchiseovereenkomst, in combinatie met de loterij-bijlage, op RDC de verplichting rust om te bewerkstelligen dat [eisers] een NLO-aansluiting krijgt. De beide in de loterij-bijlage genoemde uitzonderingen doen zich immers niet voor. RDC heeft ook in gesprekken toegezegd dat er een NLO-aansluiting zou komen. Door geen NLO-aansluiting te realiseren schiet RDC tekort in de nakoming van de franchiseovereenkomst. [eisers] lijdt daardoor schade, die RDC moet vergoeden.
3.3.
RDC voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen in conventie, met veroordeling van [eisers] in de proceskosten in conventie. RDC betwist dat op haar een resultaatsverplichting rust ten aanzien van de NLO-aansluiting. Zij heeft hooguit een inspanningsverplichting. RDC heeft de NLO-aansluiting ten behoeve van [eisers] bij Nederlandse Loterij aangevraagd en zich, ook nadat de Nederlandse Loterij de aansluiting weigerde, nog ingespannen om de NLO-aansluiting voor [eisers] te verkrijgen, laatstelijk in september 2020. RDC heeft daarmee voldaan aan haar verplichtingen uit de franchiseovereenkomst. RDC kan Nederlandse Loterij niet dwingen om met [eisers] een overeenkomst aan te gaan. Dat Nederlandse Loterij de aansluiting weigert kan niet aan RDC worden tegengeworpen, zeker niet nu die weigering blijkens de opgaaf van Nederlandse Loterij gegrond is op ervaringen uit het verleden van Nederlandse Loterij met [eisers] . RDC heeft ook mondeling geen garantie gegeven dat de NLO-aansluiting er zou komen. RDC heeft slechts uitgesproken dat de NLO-aansluiting doorgaans tot het assortiment behoort. Het conform de franchiseovereenkomst te voeren kernassortiment van minimaal 80% kan ook worden behaald zonder NLO-aansluiting.
3.4.
Op de stellingen in conventie van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in (deels voorwaardelijke) reconventie
3.5.
RDC vordert, na wijziging en vermeerdering van eis – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
in reconventie:
veroordeling van [eisers] tot betaling van € 27.524,14, vermeerderd met rente en kosten,
in voorwaardelijke reconventie:
voor zover in conventie geoordeeld mocht worden dat op grond van de franchiseovereenkomst op RDC een verplichting rust om een NLO-aansluiting voor [eisers] te realiseren, partiële vernietiging van de franchiseovereenkomst, althans partiële ontbinding van de franchiseovereenkomst, althans wijziging van de gevolgen van de franchiseovereenkomst, in die zin dat de franchiseovereenkomst geen verplichting bevat voor RDC om een NLO-aansluiting aansluiting voor [eisers] te realiseren.
3.6.
RDC voert daartoe aan dat [eisers] facturen onbetaald heeft gelaten tot een totaal bedrag van € 27.524,14. Voor de vorderingen in voorwaardelijke reconventie heeft RDC geen zelfstandige grondslagen aangevoerd. Evenmin heeft RDC verzocht om in (voorwaardelijk) reconventie het in conventie gevoerde verweer als herhaald en ingelast te beschouwen.
3.7.
[eisers] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen in (voorwaardelijke) reconventie, met veroordeling van RDC in de proceskosten in (voorwaardelijke) reconventie. [eisers] voert daartoe aan dat hij het aanbod van 6 november 2019 heeft geaccepteerd. De entreevergoeding, de franchise fee en de marketingbijdragen zijn daarom niet (meer) verschuldigd.
3.8.
Op de stellingen in (voorwaardelijke) reconventie van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in het incident
3.9.
[eisers] heeft bij dagvaarding tevens een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv gevraagd, inhoudende een door RDC te betalen voorschot op de in conventie aan [eisers] toe te kennen schadevergoeding.
3.10.
RDC heeft in de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie tot afwijzing van de voorlopige voorziening geconcludeerd.
3.11.
Op de vordering in het incident is nog niet beslist.
3.12.
Op de stellingen van partijen in het incident wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

bevoegdheid

4.1.
Partijen zijn een forumkeuze voor de rechtbank Rotterdam overeengekomen in artikel 24.1 van de franchiseovereenkomst. Op grond van deze forumkeuze is de rechtbank bevoegd.
in conventie
4.2.
[eisers] heeft gesteld dat uit het woord “onlosmakelijk” in de zin “
Nederlandse Loterij is een onlosmakelijk onderdeel van het assortiment van THE READ SHOP” in de loterij-bijlage, in combinatie met artikel 7 van de franchiseovereenkomst, de garantie blijkt door RDC dat een NLO-aansluiting zou worden gerealiseerd. Slechts in geval van een van de twee in die loterij-bijlage limitatief opgesomde uitzonderingen (zie ro. 2.2) zou dat anders zijn, aldus [eisers] . Deze stelling houdt in dat RDC met betrekking tot de NLO-aansluiting een resultaatsverbintenis zou zijn aangegaan.
4.3. “
Onlosmakelijk” betekent volgens Van Dale “onverbrekelijk”. De rechtbank merkt evenwel op dat de vaststelling in een overeenkomst dat iets “een onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van” niet een veel voorkomende of gebruikelijke wijze is, om een harde contractuele garantie of -verplichting in een overeenkomst tot uitdrukkling te brengen. De rechtbank is daarom van oordeel dat uitsluitend het gebruik van het woord “onlosmakelijk” in de hiervoor geciteerde volzin uit de loterij-bijlage, onvoldoende is om te concluderen dat daarmee een garantie zijdens RDC ten aanzien van de totstandbrenging van een NLO-aansluiting tot uitdrukking is gebracht of bedoeld te brengen. De rechtbank stelt daarnaast vast dat ook elders in de loterij-bijlage of de franchiseovereenkomst nergens eenduidig een verplichting of garantie voor/van RDC tot het leveren/realiseren van een NLO-aansluiting is opgenomen; ook niet gelezen in combinatie met de hiervoor geciteerde volzin uit de loterij-bijlage.
4.4.
Volgens vaste jurisprudentie komt het dan bij de uitleg van een overeenkomst aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van die overeenkomst – in dit geval de franchiseovereenkomst en de loterij-bijlage – mochten toekennen en wat partijen op dit punt redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.5.
Daarbij is in dit geval van belang dat in de loterij-bijlage waar [eisers] zich op beroept tevens uitdrukkelijk is opgenomen dat “
levering[van de NLO-aansluiting]
geschiedt onder toepassing van de algemene verkoop- en leveringsvoorwaarden van De Nederlandse Staatsloterij en de standaardovereenkomst die De Nederlandse Staatsloterij sluit met het verkooppunt” (zie ro. 2.2). Met andere woorden: of een NLO-aansluiting gerealiseerd wordt, is afhankelijk van de totstandkoming van een separate, zelfstandige overeenkomst tussen de franchisenemer (in dit geval [eisers] ) en Nederlandse Loterij, waarbij RDC geen partij is.
4.6.
Anders dan [eisers] stelt, bevat de loterij-bijlage daarmee niet enkel de twee uitdrukkelijk genoemde uitzonderingen op het hebben van een NLO-aansluiting als deel van het assortiment, maar ook een impliciete uitzondering; namelijk dat geen overeenkomst tussen de franchisenemer en Nederlandse Loterij tot stand komt. Of wellicht beter gezegd, de impliciete voorwaarde dat wél een overeenkomst tussen de franchisenemer en Nederlandse Loterij tot stand komt.
4.7.
Bezien in het licht van het fundamentele beginsel van contractsvrijheid, inhoudende dat het eenieder vrij staat zelf te bepalen met wie en onder welke voorwaarden hij een overeenkomst sluit, heeft [eisers] de bepalingen van de loterij-bijlage niet kunnen of mogen uitleggen als een (onvoorwaardelijke) verplichting of garantie zijdens RDC ten aanzien van de NLO-aansluiting. Daartoe was immers ook nog het sluiten van een overeenkomst met een derde (Nederlandse Loterij) noodzakelijk.
4.8.
[eisers] heeft nog gesteld dat RDC in deze specifieke verhouding Nederlandse Loterij moet kunnen dwingen om met [eisers] een overeenkomst ten aanzien van een NLO-aansluiting te sluiten. [eisers] heeft aangevoerd dat RDC en Nederlandse Loterij daar “
vast afspraken over” hebben en zich (voor het eerst bij gelegenheid van de mondelinge behandeling) beroepen op een gedeelte van de feitenvaststelling uit een vonnis uit 2012 van de rechtbank Utrecht (ECLI:NL:RBUTR:2012:BW6979) inhoudende dat “(…)
Read Shop met Staatsloterij een zogenoemde concernovereenkomst[heeft]
gesloten op grond waarvan in alle filialen van Read Shop staatsloten mogen worden verkocht”. RDC heeft dit gemotiveerd betwist.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat de feitelijke vaststelling van de rechtbank Utrecht in een vonnis van 2012, dat een overeenkomst bestaat op basis waarvan staatsloten mogen (en niet eens moeten) worden verkocht, geenszins volstaat voor de conclusie dat RDC thans Nederlandse Loterij tot het aangaan van een contract met [eisers] zou kunnen dwingen. Dit nog daargelaten of de in het vonnis van de rechtbank Utrecht genoemde partijen, te weten THE READ SHOP II B.V. (gevestigd te Arnhem) en (de toenmalige) Staatsloterij, wel op enigerlei wijze (en voldoende) te vereenzelvigen zijn met RDC en Nederlandse Loterij en, zo ja, of die overeenkomst (inmiddels acht jaar later) nog wel in ongewijzigde vorm voort bestaat. [eisers] heeft zijn stelling dat RDC een contract van Nederlandse Loterij kan afdwingen onvoldoende gemotiveerd.
4.10.
Zijn stelling dat RDC in gesprekken onvoorwaardelijk de realisatie van een NLO-aansluiting heeft toegezegd, c.q. gegarandeerd, heeft [eisers] , in het licht van de gemotiveerde betwisting door RDC onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd.
4.11.
De rechtbank veroorlooft zich nog op te merken dat, indien al vast zou zijn komen te staan dat van een resultaatsverbintenis zijdens RDC sprake zou zijn, [eisers] RDC daar in de gegeven omstandigheden niet op aan zou kunnen spreken. De door Nederlandse Loterij opgegeven gronden om [eisers] niet aan te sluiten betreffen immers tussen [eisers] en Nederlandse Loterij tijdens een eerdere samenwerking voorgevallen gebeurtenissen. Dit is een omstandigheid die niet in redelijkheid voor rekening en risico van RDC kan komen. Daarnaast draagt RDC geen kennis van wat er in het verleden is voorgevallen en kan zij zich geen inhoudelijk beeld vormen van de (on)gegrondheid van de opstelling van Nederlandse Loterij. [eisers] zegt niet te weten waar Nederlandse Loterij op doelt, maar staat er tegelijk aan in de weg dat Nederlandse Loterij aan RDC openheid van zaken geeft. Daarmee staat [eisers] er tevens zelf aan in de weg dat bestaande belemmeringen of bezwaren om met hem te contracteren worden weggenomen, welke omstandigheid eveneens in redelijkheid niet voor rekening en risico van RDC komt.
4.12.
Op rond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met betrekking tot de NLO-aansluiting geen sprake is van een op RDC rustende resultaatsverbintenis. Voor zover sprake is van een inspanningsverplichting, is gesteld noch gebleken dat RDC in de uitvoering daarvan tekort geschoten zou zijn. De vorderingen van [eisers] in conventie zullen worden afgewezen.
4.13.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van RDC worden begroot op:
- griffierecht € 4.131,00
- salaris advocaat
3.414,00(2,0 punten × tarief € 1.707,00)
Totaal € 7.545,00
4.14.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in (deels voorwaardelijke) reconventie
4.15.
Tussen partijen is niet in geschil dat de gevorderde factuurbedragen niet zijn voldaan. [eisers] heeft echter gesteld dat een aantal openstaande posten door hem niet (meer) verschuldigd zijn, omdat hij, middels de e-mail van 3 december 2019 (zie ro. 2.5), het aanbod van 6 november 2019 heeft aanvaard. Dit is een zogeheten bevrijdend verweer, ten aanzien waarvan de stelplicht en bewijslast op [eisers] rusten.
4.16.
RDC heeft betwist dat het aanbod van 6 november 2019 is aanvaard.
4.17.
De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst van de e-mail van 3 december 2019 niet opgemaakt kan worden dat het aanbod van 6 november 2019 wordt aanvaard. De e-mail bevat niet meer dan de wens om nader met elkaar over het aanbod van 6 november 2019 in gesprek te gaan. Nu [eisers] geen andere feiten of omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat hij het aanbod van 6 november 2019 heeft aanvaard, oordeelt de rechtbank dat [eisers] zijn stelling onvoldoende gemotiveerd heeft gehandhaafd. De vordering tot betaling van de openstaande factuurbedragen zal daarom worden toegewezen.
4.18.
Met betrekking tot de gevorderde wettelijke (handels)rente heeft [eisers] ten eerste aangevoerd dat deze niet verschuldigd is, omdat RDC niet getracht zou hebben de facturen middels automatisch incasso te innen. RDC heeft dit weersproken, waarna [eisers] zijn verweer niet (nader) heeft onderbouwd, zodat het wordt verworpen.
4.19.
Ten tweede heeft [eisers] aangevoerd dat niet de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW verschuldigd zou zijn, maar hooguit de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW. Ter onderbouwing heeft [eisers] verwezen naar artikel 9.4 franchiseovereenkomst, waarin de woorden “wettelijke rente” en niet “wettelijke handelsrente” gebruikt zijn. RDC heeft dit betwist, wijzende op de omstandigheid dat de franchiseovereenkomst een handelsovereenkomst is, en dus, van rechtswege, de rente conform artikel 6:119a BW verschuldigd is.
4.20.
Het verweer van [eisers] faalt, nu tussen partijen inderdaad niet in geschil is dat de overeenkomst in kwestie een handelsovereenkomst is. De verschuldigdheid van de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vloeit dan voort uit de wet, tenzij partijen uitdrukkelijk anders zijn overeengekomen. Voor zover [eisers] dat laatste bedoeld heeft te stellen, volgt dat niet uit de enkele omstandigheid dat in de franchiseovereenkomst gesproken wordt van “wettelijke rente” en niet van “wettelijke handelsrente”. De rechtbank wijst in dit verband op de tekst van artikel 6:119a BW (handelend over de wettelijke rente bij handelsovereenkomsten; wettelijke handelsrente dus), die ook van “wettelijke rente”, en niet “wettelijke handelsrente” spreekt.
4.21.
RDC heeft echter niet onderbouwd per welke datum de facturen voldaan zouden zijn bij een geslaagd automatisch incasso. De wettelijke handelsrente zal daarom steeds met ingang van dertig dagen na ontvangst van de betreffende factuur worden toegewezen.
4.22.
De overige vorderingen in reconventie zijn voorwaardelijk gedaan. Gelet op het oordeel in conventie is de voorwaarde waaronder deze vorderingen zijn gedaan niet vervuld, zodat de rechtbank aan een beoordeling van die vorderingen niet toekomt en deze verder onbesproken kunnen blijven.
4.23.
[eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van RDC worden begroot op:
- salaris advocaat €
695,00(1,0 punt × tarief € 695,00)
Totaal € 695,00
4.24.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
in het incident
4.25.
Het bij wege van voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv door [eisers] gevorderde voorschot op een in conventie aan hem toe te kennen schadevergoeding, zal, gelet op het oordeel in conventie, worden afgewezen.
4.26.
Aangezien het antwoord in het incident is geïncorporeerd in de conclusie van antwoord in conventie en tevens geheel voortvloeit uit het in de hoofdzaak in conventie gevoerde verweer, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten ten aanzien van het incident te compenseren, in die zin dat partijen elk de eigen kosten dragen.

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van RDC tot op heden begroot op € 7.545,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.5.
veroordeelt [eisers] om aan RDC te betalen een bedrag van € 27.524,14 (zevenentwintigduizendvijfhonderdvierentwintig euro en veertien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW telkens vanaf dertig dagen na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldenaar de factuur heeft ontvangen, tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van RDC tot op heden begroot op € 695,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van 14 dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.8.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in het incident
5.10.
wijst de vordering af,
5.11.
compenseert de kosten in het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2020.
[2221/3195]