In deze zaak heeft de kantonrechter te Dordrecht op 5 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over de toerekenbaarheid van een tekortkoming bij een bouwkundige inspectie. Eiser, vertegenwoordigd door mr. H.H. Renkema, had gedaagde, vertegenwoordigd door G.T. Poolman, aangesproken voor schade die hij zou hebben geleden door gebreken die niet in het bouwkundig rapport waren opgenomen. De procedure begon met een dagvaarding op 21 april 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling via Skype op 2 oktober 2020.
De feiten van de zaak zijn als volgt: op 27 november 2018 sloten eiser en gedaagde een overeenkomst voor een bouwkundige keuring van een woning in Veenendaal. Gedaagde voerde de inspectie uit en bracht op 5 december 2018 een rapport uit waarin enkele gebreken werden vermeld. Na de oplevering van de woning constateerde eiser echter gebreken die niet in het rapport waren opgenomen, wat leidde tot een aansprakelijkstelling van gedaagde voor een bedrag van € 9.000,-. Gedaagde weigerde aansprakelijkheid en eiser schakelde een andere partij in om de gebreken te onderzoeken, wat resulteerde in een schadeclaim van € 2.275,-.
De kantonrechter oordeelde dat eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij schade had geleden door het handelen van gedaagde. De rechter stelde vast dat de inspectie door gedaagde een visuele en non-destructieve inspectie was, en dat de gebreken die door de tweede partij waren geconstateerd niet visueel waarneembaar waren ten tijde van de inspectie. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten. De vordering van eiser werd afgewezen, en de rechter concludeerde dat er geen toerekenbare tekortkoming door gedaagde was vastgesteld.