ECLI:NL:RBROT:2020:11431

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 november 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
10/700349-19
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen dagvaarding in strafzaak met betrekking tot onvoldoende bewijs en schending van rechten verdachte

Op 9 november 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam een bezwaarschrift ontvangen van een verdachte, gericht tegen een dagvaarding die door de officier van justitie was uitgebracht. De verdachte was opgeroepen om te verschijnen voor de meervoudige kamer op 20 november 2020. In zijn bezwaarschrift stelde de verdachte dat de dagvaarding niet in stand kon blijven en dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden. Hij voerde verschillende argumenten aan, waaronder onvoldoende bewijs voor de tenlastegelegde feiten, schending van zijn recht op rechtsbijstand, en het ne bis in idem-beginsel, omdat hij eerder was vrijgesproken voor een soortgelijk feit.

De rechtbank heeft het bezwaarschrift beoordeeld in een raadkamerprocedure, die een summier karakter heeft. De rechtbank oordeelde dat het niet hoogst onaannemelijk was dat de strafrechter de officier van justitie ontvankelijk zou verklaren in de vervolging. De rechtbank concludeerde dat de eerdere strafzaak van de verdachte betrekking had op een andere periode en dat er geen sprake was van ne bis in idem. De rechtbank benadrukte dat de verdachte zijn verweren ter terechtzitting mocht herhalen, waar deze dan ten gronde zouden worden beoordeeld.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond. Deze beslissing werd genomen in raadkamer op 20 november 2020 door de voorzitter en twee rechters, in aanwezigheid van de griffier. De jongste rechter was niet in staat de beslissing mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf 2
Parketnummer: 10/700349-19
Raadkamernummer: 20/2772
Beslissing van de rechtbank te Rotterdam, raadkamer, op het op 9 november 2020 ter griffie van deze rechtbank ingediende bezwaarschrift op grond van artikel 262 van het Wetboek van Strafvordering van:

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] .
(verdachte).
Het bezwaarschrift is gericht tegen de hem vanwege de officier van justitie in dit arrondissement uitgebrachte dagvaarding om te verschijnen ter terechtzitting van de meervoudige kamer in deze rechtbank op 20 november 2020, teneinde terecht te staan ter zake van de feiten als vermeld in de dagvaarding. Van deze dagvaarding is een door de griffier getekende fotokopie aan deze beslissing gehecht.

Procedure

De rechtbank heeft, naast voormeld bezwaarschrift, gezien het dossier van de strafzaak van de officier van justitie in dit arrondissement onder bovenvermeld parketnummer tegen verdachte.
De rechtbank heeft in raadkamer van 20 november 2020 gehoord de officieren van justitie en de verdachte.
De verdachte heeft zich in deze procedure niet laten bijstaan door een advocaat. Op vragen van de voorzitter heeft de verdachte aangegeven dit niet noodzakelijk te vinden. Hij is bij dat standpunt gebleven, ook nadat de voorzitter hem op het belang van rechtsbijstand had gewezen. De verdachte heeft verzocht tot behandeling van zijn bezwaarschrift over te gaan.

Inhoud van het bezwaarschrift

De verdachte maakt bezwaar tegen de tegen hem uitgebrachte dagvaarding. Volgens de verdachte kan deze niet in stand kan blijven, dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard en moet hij buitenvervolging worden gesteld.
Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd:
  • er is onvoldoende bewijs voor de tenlastegelegde feiten;
  • er is bewust voor gezorgd dat er geen advocaat aanwezig was bij het verhoor, waardoor het consultatierecht van de verdachte is geschonden;
  • er is sprake van meinedige processen-verbaal, die tegenstrijdig zijn met andere processen-verbaal, verklaringen, camerabeelden en geluidsopnames, waardoor het beginsel van equality of arms is geschonden;
  • ontlastend bewijsmateriaal is niet toegevoegd aan het dossier, waardoor het vertrouwensbeginsel is geschonden;
  • er is sprake van misbruik van macht, waardoor het recht op eerlijk proces is geschonden;
  • de verdachte is al eerder vervolgd en vrijgesproken voor een soortgelijk feit. Het ne bis in idem-beginsel is daarom geschonden;
  • de politie heeft geen aangifte van de verdachte willen behandelen of opnemen;
  • de politie heeft geen goed onderzoek gedaan. Er is sprake van vormfouten, tunnelvisie, vooringenomenheid, onvolledigheid en schending van het ambtsgeheim.

Beoordeling van het bezwaarschrift

Vooropgesteld wordt dat de onderhavige raadkamerprocedure een summier karakter kent. Hierin dient niet vooruit te worden gelopen op de behandeling ter terechtzitting. De vragen die voorliggen zijn of het hoogst onaannemelijk is dat de strafrechter, later oordelend, de officier van justitie ontvankelijk zal verklaren in de vervolging c.q. door de voor hem geleverde bewijsvoering de ten laste gelegde feiten geheel of gedeeltelijk bewezen zal achten. Ook de doeltreffendheid van de (juridische) verweren van de verdachte dient met inachtneming van het summiere karakter van deze procedure te worden beoordeeld.
Niet is gebleken dat de verdachte al eerder is vervolgd voor de thans tenlastegelegde feiten. De eerdere strafzaak waarnaar de verdachte verwijst ziet op een andere periode dan waarop het tenlastegelegde betrekking heeft. Van ne bis in idem is dan ook voorshands geen sprake.
Voor niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie is blijkens vaste jurisprudentie slechts plaats in uitzonderlijke gevallen, zeker wanneer een oordeel van de raadkamer wordt gevraagd dat verweven is met waarderingen van feitelijke aard. Dan geldt tevens als maatstaf of het hoogst waarschijnlijk is dat de zittingsrechter de aan het verweer mede ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk zal oordelen.
Het summiere karakter van het onderzoek in raadkamer noopt tot een terughoudende toepassing van die maatstaf door de raadkamer aangezien rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de zittingsrechter die te zijner tijd heeft te oordelen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting - al dan niet aan de hand van meer en/of andere aldaar gebleken feiten en omstandigheden - tot een andere feitelijke waardering komt.
Mede in dat licht acht de rechtbank het niet hoogst onaannemelijk dat de strafrechter, later oordelend, de officier van justitie ontvankelijk zal verklaren in de vervolging.
Met inachtneming van het vorenstaande toetsingskader en gelet op de inhoud van het procesdossier in de strafzaak tegen de verdachte, is de rechtbank eveneens van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het tenlastegelegde geheel of gedeeltelijk bewezen zal verklaren.
Een ander laat uiteraard onverlet dat de verdachte zijn verweren ter terechtzitting mag herhalen en die verweren dan wel ten gronde (zullen) worden beoordeeld.
Het bezwaarschrift zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank:
-
Verklaarthet bezwaarschrift
ongegrond;
Deze beslissing is gegeven in raadkamer van deze rechtbank op 20 november 2020 door:
mr. C.G. van de Grampel, voorzitter,
en mrs. W.M. Stolk en L.J.M. Janssen, rechters,
in tegenwoordigheid van I.A.C. van Mulbregt, griffier.
De jongste rechter is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.