ECLI:NL:RBROT:2020:11531

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
8720583
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een geldlening met betwisting van handtekening

In deze zaak vordert eiseres, vertegenwoordigd door mr. V. Ahuis, betaling van een geldlening van € 11.000,- door gedaagde, vertegenwoordigd door mr. F. Laros. De leningsovereenkomst, ondertekend op 19 november 2019, wordt door gedaagde betwist op basis van de handtekening. De kantonrechter heeft de procedure gevolgd en kennisgenomen van de dagvaarding, conclusie van antwoord, tussenvonnis en de aantekeningen van de mondelinge behandeling. De feiten wijzen erop dat er een relatie was tussen partijen en dat er afspraken zijn gemaakt over de terugbetaling van de lening. Gedaagde heeft echter niet voldaan aan zijn betalingsverplichtingen en heeft de handtekening onder de overeenkomst betwist, maar erkent dat er afspraken zijn gemaakt. De kantonrechter oordeelt dat de afspraken zoals vastgelegd in de overeenkomst zijn overeengekomen, ongeacht de handtekening van gedaagde. De vordering van eiseres wordt toegewezen, waarbij gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de hoofdsom, rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat gedaagde onmiddellijk aan de veroordelingen moet voldoen, ook als hij in hoger beroep gaat.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8720583 CV EXPL 20-29495
uitspraak: 18 december 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. V. Ahuis te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. F. Laros te Rotterdam.
Partijen worden hierna ‘ [eiseres] ’ en ‘ [gedaagde] ’ genoemd.

1..De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • de dagvaarding met producties van 14 augustus 2020;
  • de conclusie van antwoord met één productie van 29 september 2020;
  • het tussenvonnis van 19 oktober 2020 waarin een mondelinge behandeling van de zaak is bepaald;
  • de akte met producties van [eiseres] van 25 november 2020;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van de zaak op 25 november 2020.

2..De feiten

Er wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[eiseres] en [gedaagde] hebben een relatie met elkaar gehad.
2.2
In een leningsovereenkomst, waar [eiseres] en [gedaagde] respectievelijk in staan als ‘uitlener’ en ‘lener’, staat, voor zover nu van belang:
Artikel 1 Hoofdsom
De uitlener stelt aan de uitlener ter beschikking een bedrag van € 11.000,- zegge elfduizend euro, hierna te noemen de “hoofdsom”. De terbeschikkingstelling is gebeurd door geld aan [gedaagde] te lenen, zodat hij zijn schulden op tijd kan betalen. Het geld is aan de deurwaarder betaald (…).
Artikel 2 Looptijd en terugbetaling van hoofdsom
De schuld (hoofdsom) dient te zijn afgelost op 30 november 2020. Aflossing van de uitstaande hoofdsom gebeurt door betaling van 11 gelijke termijnen van € 1000,- en dient plaats te vinden per de eerste dag van een maand. De eerste termijn is verschuldigd op de eerste dag van de maand december 2019.
(…)
Artikel 5 Opeisbaarheid
Alle uit hoofde van de lening verschuldigde bedragen kunnen met onmiddellijke ingang worden opgeëist, en de lening geldt bij opeising als opgezegd indien:
- De lener achter is met betalen en veertien dagen na sommatie per digitaal schrijven (…) niet heeft betaald wat hij diende te betalen.
2.3
Er staan twee handtekeningen onder de overeenkomst. Eén daarvan is in ieder geval van [eiseres] . De overeenkomst is volgens de tekst daarvan ondertekend op 19 november 2019.
2.4
[eiseres] en [gedaagde] hebben op 20 november 2019 met elkaar geappt, dus een dag na de dag die staat op de hiervoor genoemde overeenkomst. In het gesprek zeggen zij tegen elkaar, voor zover nu van belang:
[ [gedaagde] ] Je hebt het op je papiertje over vanaf 1 dec. Maar volgens mij hadden we vorig week afgesproken vanaf 1 januari. Tenminste daar kwam jij mee.
[ [eiseres] ] Nee jij kwam met eind november dus 1 december is goed
En die 3000 zou ik nu al terug hebben maar die zit in die 11.000 verrekend dus ik ben al heel coulant en je zou nu dus geld genoeg moeten hebben want die lening krijg je toch niet
Dus vanaf 1 dec iedere maand 1000 op de 1e of 2e van de maand op mijn rekening.. bijna 1 jaar lang. (…)
[ [gedaagde] ] Prima, je hoort nog van me
2.5
[eiseres] schrijft in een e-mail aan [gedaagde] van 2 december 2019:
Via deze weg wil ik laten weten dat je betaling van de eerste 1000 euro
voor 16-12-2019op mijn rekening binnen moet zijn. Als dit niet het geval is, zal de zaak worden overgedragen aan advocaat V. Ahuis van Legal deurwaarders en advocaten (zie artikel 5 opeisbaarheid in het contract).
2.6
[gedaagde] schrijft in een e-mail aan de gemachtigde van [eiseres] van 2 januari 2020:
Mevrouw [eiseres] en ik hadden een mondeling akkoord om vanaf januari te starten met het terug te betalen van de lening. Met de incassokosten ga ik dan ook niet akkoord. Daarbij wil ik gelijk aangeven dat het mij niet gaat lukken om het bedrag in één keer over te maken en kom ik graag met u in contact om een betalingsregeling te treffen.
2.7
[gedaagde] schrijft in een e-mail aan de gemachtigde van [eiseres] van 12 januari 2020:
Uiteraard wil ik deze kwestie netjes en zo snel mogelijk hebben opgelost zodat ook ik door kan gaan. Het is dan ook jammer om te lezen dat u aan geeft dat er geen afwijkende afspraken zijn gemaakt. Mevrouw [eiseres] heeft mij toentertijd gebeld en na uitleg over mijn situatie kwam zij er zelf mee om dan van januari te starten met het terug betalen. (…)
2.8
[gedaagde] schrijft in een e-mail aan de gemachtigde van [eiseres] van 6 mei 2020, voor zover nu van belang:
Ik heb inderdaad met uw cliënte gezeten over het terug betalen. Echter heb ik na het maken van de afspraak, telefonisch contact gehad met uw cliënte en uitgelegd dat het voor mij nu onmogelijk is om daar aan te voldoen. (…)

3..Het geschil

3.1
[eiseres] vordert, na een vermindering van haar eis met € 2.500,-, veroordeling van [gedaagde] tot betaling van:
- een hoofdsom van € 11.000,-;
- rente over de hoofdsom, berekend tot 23 juli 2020 een bedrag van € 132,87;
- € 1.101,10 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.2
[eiseres] beroept zich primair op de onder 2.2 genoemde geldleningsovereenkomst, subsidiair op ongerechtvaardigde verrijking.
3.3
[gedaagde] betwist nog iets aan [eiseres] verschuldigd te zijn. Hij betwist dat zijn handtekening onder de overgelegde overeenkomst van 19 november 2019 staat.
3.4
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op de stellingen waarmee [eiseres] en [gedaagde] de vordering en het verweer daartegen (verder) onderbouwen.

4..De beoordeling

4.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of [eiseres] [gedaagde] € 11.000,- geleend heeft, waarbij is afgesproken dat [gedaagde] dit bedrag in elf maanden terug zou betalen, zoals staat in de onder 2.2 genoemde overeenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat partijen dit inderdaad hebben afgesproken. [gedaagde] heeft dit bedrag nog niet terugbetaald aan [eiseres] en wordt ertoe veroordeeld dit alsnog te doen.
4.2
Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] erkend dat hij op 19 november 2019 het onder 2.2 vermelde stuk van [eiseres] heeft gekregen. Hij betwist echter dat hij hieronder een handtekening heeft gezet. Hij stelt dat hij de dag erna (20 november 2019) in een appgesprek gereageerd heeft op dit stuk. In het appgesprek dat [gedaagde] en [eiseres] op 20 november 2019 (zie 2.4) met elkaar voerden, heeft [gedaagde] het wat ‘het papiertje’ betreft, wat dus het onder 2.2 genoemde stuk moet zijn, slechts over de ingangsdatum van de betalingsregeling. Hij heeft het niet over het bedrag van € 11.000,- dat in ‘het papiertje’ staat en dat [eiseres] ook nog noemt in het appgesprek. In zijn e-mails aan de gemachtigde van [eiseres] van 2 januari 2020 (zie 2.6), 12 januari 2020 (zie 2.7) en 6 mei 2020 (zie 2.8) erkent [gedaagde] ook dat er afspraken zijn gemaakt. Dat dit over € 11.000,- gaat, het bedrag dat dus staat in het hem op dat moment bekende ‘papiertje’, betwist [gedaagde] in die e-mails niet.
4.3
[gedaagde] erkent dus dat afspraken gemaakt zijn tussen hem en [eiseres] . Als deze afspraken volgens hem anders zijn dan de afspraken die staan in de onder 2.2 genoemde overeenkomst, had [gedaagde] moeten zeggen hoe die afspraken volgens hem dan luiden. Dit doet hij echter niet. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat partijen hebben afgesproken wat in de overeenkomst van 19 november 2019 staat. Of het nu wel of niet de handtekening van [gedaagde] is die onder die overeenkomst staat, is niet van belang. Als de afspraak vast staat, en die afspraak staat naar het oordeel van de kantonrechter vast, maakt het niet uit of die afspraak al dan niet is bekrachtigd met een handtekening.
4.4
[gedaagde] is de gemaakte afspraken pas later gaan betwisten. Hoe zijn betwisting te rijmen valt met zijn eerdere erkenningen van het bestaan van afspraken, legt [gedaagde] echter niet uit.
4.5
De vordering van [eiseres] [gedaagde] te veroordelen € 11.000,- aan haar te betalen is zoals gezegd dus toewijsbaar. Omdat dit op de primaire grond gebeurt, hoeft de subsidiaire grond (ongerechtvaardigde verrijking) niet besproken te worden.
4.6
[gedaagde] heeft de eerste termijn van € 1.000,- niet zoals overeengekomen betaald op 1 december 2019. [eiseres] heeft hem vervolgens op 2 december 2019 de onder 2.5 genoemde e-mail gestuurd en hem een termijn van veertien dagen gegeven alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. De datum 16 december 2019 is ook verstreken zonder dat betaald is. Het volledige verschuldigde bedrag is daarom sinds 16 december 2019 opeisbaar, zoals volgt uit artikel 5 van de overeenkomst (zie 2.2). De rente die [eiseres] vordert, zal worden toegewezen zoals onder de beslissing vermeld. Het door [eiseres] berekende bedrag aan rente tot 23 juli 2020, € 132,87, kan niet juist zijn omdat deze rente berekend lijkt te zijn over het aanvankelijk gevorderde, maar niet geheel verschuldigde, bedrag van € 13.500,-.
4.7
De zogenoemde veertiendagenbrief van 16 december 2019 voldoet aan de eisen die artikel 6:96 lid 6 BW stelt aan toewijsbaarheid van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering van [eiseres] [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een vergoeding voor die kosten is daarom ook toewijsbaar, zij het niet tot het gevorderde bedrag van € 1.101,10, maar tot de € 1.070,85 die in de veertiendagenbrief van 16 december 2019 staat. Een brief zoals die van 16 december 2019 die aan de eisen voldoet is voldoende voor toewijzing van een vordering als deze. Wat [gedaagde] hierover opmerkt onder nummer 24. van zijn conclusie van antwoord doet dan niet meer ter zake.
4.8
[gedaagde] is de in het ongelijk gestelde partij. Hij wordt daarom veroordeeld in de kosten van de procedure.
4.9
Dit vonnis wordt zoals [eiseres] vordert ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaard. Dit betekent dat [gedaagde] aan de veroordelingen moet voldoen, ook (alvast) als in hoger beroep wordt gegaan tegen dit vonnis.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om € 12.070,85 aan [eiseres] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW over € 11.000,- vanaf 16 december 2019 tot aan de dag van de algehele betaling;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van [eiseres] vastgesteld op € 105,09 aan kosten voor de dagvaarding, € 499,- aan griffierecht en € 720,- aan salaris voor haar gemachtigde (2 punten van € 360,- per punt), te vermeerderen met de wettelijke rente op grond van artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag van de algehele betaling;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
686