In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de onderlinge waarborgmaatschappij OWM Centrale Zorgverzekeraars groep, Zorgverzekeraar U.A. (hierna: CZ) en een gedaagde, die zorgverzekeringsovereenkomsten met CZ had gesloten. De gedaagde had een betalingsachterstand opgelopen en CZ vorderde betaling van een openstaande factuur van 28 maart 2015, alsook wettelijke rente en proceskosten. De gedaagde voerde aan dat zij de betalingsregeling was nagekomen en dat de door haar gedane betalingen in mindering moesten worden gebracht op de oudste schulden, zoals bepaald in artikel 6:43 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kantonrechter oordeelde dat CZ niet had aangetoond dat de gedaagde betalingskenmerken had gebruikt, waardoor CZ de door de gedaagde gedane betalingen niet correct had toegewezen aan de oudste vorderingen. Hierdoor concludeerde de kantonrechter dat de gedaagde de vordering van CZ vóór het uitbrengen van de dagvaarding al volledig had voldaan. De vorderingen van CZ werden afgewezen en CZ werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.