Op 12 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een kort geding tussen de rechtspersoon naar vreemd recht Orient Overseas Container Line Ltd (OOCL), gevestigd in Hong Kong, en een onbekende gedaagde, gevestigd in de Verenigde Staten. De zaak betreft een executiegeschil waarbij OOCL wordt verweten dwangsommen te hebben verbeurd door de late afgifte van containers. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat het executie in Nederland plaatsvond en er geen verweer is gevoerd tegen deze rechtsmacht. OOCL heeft een eiswijziging ingediend, die door de voorzieningenrechter is toegestaan.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen dwangsommen zijn verbeurd, omdat de vertraging in de afgifte van de containers niet aan OOCL kan worden toegerekend. De gedaagde had een chauffeur gestuurd die niet bekend was met de procedures bij Euromax, waar de containers zich bevonden. OOCL heeft wel degelijk gedaan wat redelijkerwijs van haar verwacht kon worden om de afgifte te bewerkstelligen. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat de gedaagde niet kan stellen dat er geen voorwaarden aan de afgifte van de containers verbonden mochten zijn.
De voorzieningenrechter heeft de gedaagde bevolen de tenuitvoerlegging van het kort gedingvonnis van 7 januari 2020 te staken en heeft het reeds gelegde executoriale beslag opgeheven. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten van OOCL, die zijn begroot op € 1.719,38. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat OOCL direct kan handelen op basis van deze uitspraak, ondanks dat de gedaagde in hoger beroep kan gaan.