In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 15 december 2020, wordt de ontzegging van het recht op omgang tussen de man en de minderjarige behandeld. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Haverkort, verzoekt om een omgangsregeling met zijn minderjarige kind, terwijl de vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.J. Thie, zich verzet tegen dit verzoek. De rechtbank heeft eerder al verschillende beschikkingen ontvangen van het hof Den Haag en andere instanties, die de context van de zaak schetsen. De rechtbank oordeelt dat de man, gezien zijn strafrechtelijke verleden en de houding tegenover de vrouw, niet in staat is om een omgangsregeling te realiseren die in het belang van de minderjarige is. De rechtbank verwijst naar artikel 1:377a BW, dat het recht op omgang regelt, en concludeert dat omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind. De rechtbank ontzegt de man het recht op omgang met de minderjarige voor een periode van twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum van de beschikking van het hof. De rechtbank benadrukt dat deze beslissing tijdelijk is en dat de man zich na deze periode opnieuw kan wenden tot de rechter om een omgangsregeling te verzoeken, mocht de situatie veranderen. Tevens wordt er gesproken over de noodzaak van statusvoorlichting voor de minderjarige en de rol van de vrouw hierin. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.