In deze zaak verzoekt de moeder om het eenhoofdig ouderlijk gezag over haar minderjarige kind, terwijl de vader zich hiertegen verzet. De rechtbank Rotterdam heeft op 22 januari 2020 uitspraak gedaan in deze kwestie. De moeder heeft het verzoek ingediend op 7 november 2019, waarna de vader zijn verweerschrift heeft ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 januari 2020 waren de moeder en haar advocaat aanwezig, evenals de advocaat van de vader en vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming West. De vader is echter niet verschenen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk van partijen op 1 mei 2019 is ontbonden en dat zij samen ouders zijn van een minderjarige, geboren in 2013. De rechtbank heeft eerder bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de moeder is en dat er een zorgregeling is met begeleiding. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de ondertoezichtstelling van de minderjarige is verlengd tot 20 december 2020.
De rechtbank overweegt dat de houding van de vader ten opzichte van de moeder zeer diskwalificerend is en dat dit het gezamenlijk gezag onuitvoerbaar maakt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft aangegeven dat de vader zichzelf benadeelt met zijn gedrag en dat het in het belang van de minderjarige is dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder toegewezen en het gezamenlijk gezag beëindigd, waarbij het gezag voortaan aan de moeder toekomt. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.