ECLI:NL:RBROT:2020:11662

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
6 november 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
8689047 / CV EXPL 20-27228
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming wegens huurachterstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 6 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vestia, eiseres, en een gedaagde die in persoon procedeerde. De eiseres vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde vanwege een aanzienlijke huurachterstand. De huurovereenkomst betrof een woning met een huurprijs van € 696,96 per maand. Vestia had de gedaagde herhaaldelijk aangemaand tot betaling van de achterstallige huur, maar de gedaagde had niet tijdig voldaan aan zijn betalingsverplichtingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde in gebreke is gebleven met de betaling van de huur, wat heeft geleid tot een huurachterstand van € 3.217,04 tot en met september 2020. Ondanks de persoonlijke omstandigheden van de gedaagde, waaronder ziekte en financiële problemen, kon de kantonrechter niet afwijken van de wettelijke verplichtingen van de gedaagde. De vordering van Vestia is toegewezen, waarbij de kantonrechter de gedaagde heeft veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen, en betaling van proceskosten. De kantonrechter heeft de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8689047 / CV EXPL 20-27228
uitspraak: 6 november 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de stichting
Stichting Vestia,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: mr. G. Meijerink, werkzaam bij Bazuin & Partners Gerechtsdeurwaarders te Rotterdam,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Vestia” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het exploot van dagvaarding van 28 juli 2020, met producties;
  • het schriftelijke antwoord van [gedaagde] per e-mail van 11 augustus 2020;
  • de conclusie van repliek tevens houdende vermeerdering van eis, met productie;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde] per e-mail van 5 oktober 2020.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
Tussen Vestia als verhuurder en [gedaagde] als huurder bestaat een huurovereenkomst ter zake de woning, gelegen aan de [adres] (nader te noemen: het gehuurde). De huurprijs dient telkens bij vooruitbetaling voldaan te worden en bedraagt thans € 696,96 per maand.
2.2
Bij brief van 16 oktober 2018 heeft (de gemachtigde van) Vestia [gedaagde] aangemaand een bedrag van € 1.118,95 binnen 14 dagen na ontvangst van die brief te voldoen, bij gebreke waarvan buitengerechtelijke incassokosten van € 203,09 (inclusief btw ten bedrage van
€ 35,25) in rekening zullen worden gebracht.
2.3
Bij brief van 20 november 2018 heeft (de gemachtigde van) Vestia [gedaagde] aangemaand een bedrag van € 671,37 binnen 14 dagen na ontvangst van die brief te voldoen, bij gebreke waarvan de buitengerechtelijke incassokosten zoals genoemd onder 2.2 worden verhoogd met een bedrag van € 121,86 (inclusief btw ten bedrage van € 21,15).

3..Het geschil

3.1
Vestia heeft bij dagvaarding gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad, de onder r.o. 2.1 genoemde huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden, [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde binnen drie dagen na betekening van dit vonnis en betaling aan Vestia van een bedrag van € 2.912,95 aan huurachterstand (berekend tot 1 augustus 2020), verschenen rente en buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 2.520,08 vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag der algehele voldoening alsook de betaling van de toekomstige huurtermijnen, een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten (vermeerderd met de btw daarover).
3.2
Aan haar vordering heeft Vestia – zakelijk weergegeven en voor zover thans van
belang – ten grondslag gelegd dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met de tijdige en volledige betaling van de huur, waardoor een huurachterstand is ontstaan die berekend tot augustus 2020 € 2.520,08 bedraagt. [gedaagde] is door zijn betalingsachterstand één van de hoofdverplichtingen van de huurovereenkomst niet nagekomen. Vestia is op grond van deze tekortkoming in de nakoming gerechtigd de huurovereenkomst te ontbinden en ontruiming van het gehuurde te vorderen. Bij repliek heeft Vestia de vordering vermeerderd, waarbij zij de huurachterstand tot en met de maand september 2020 heeft berekend op een bedrag van
€ 3.217,04.
Door de wanbetaling van de zijde van [gedaagde] zag Vestia zich genoodzaakt haar gemachtigde in te schakelen en buitengerechtelijke incassokosten te maken. Deze kosten ten bedrage van in totaal € 324,95 (€ 203,09 + € 121,86) inclusief btw dienen voor rekening van [gedaagde] te komen. Naast voornoemd bedrag vordert Vestia de som van € 696,96 voor iedere maand, te vermeerderen met de wettelijke toegestane huurverhoging, waarin [gedaagde] vanaf de maand oktober 2020 het gehuurde nog blijft gebruiken. De wettelijke rente waarop Vestia aanspraak maakt bedraagt – berekend tot de dag van de dagvaarding – € 67,92.
3.3
[gedaagde] heeft – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ter verweer aangevoerd. [gedaagde] betwist niet dat sprake is van een huurachterstand, maar wegens ziekteverschijnselen gerelateerd aan corona heeft [gedaagde] als zzp’er ruim vier weken niet kunnen werken. Om meer zekerheid te krijgen is [gedaagde] als werknemer in dienst getreden bij een bedrijf, maar zijn contract liep op 20 oktober 2020 af en is wegens corona niet verlengd. [gedaagde] heeft hulp gevraagd bij de gemeente Rotterdam voor zijn financiële administratie, maar daarvoor moet hij wel een adres hebben. [gedaagde] heeft geen familie waar hij terecht zou kunnen voor onderdak. Hij wil ook zijn kinderen, die eens in de 14 dagen een weekend langs komen, een thuis kunnen bieden. [gedaagde] is haastig op zoek naar een andere baan en wil graag een betalingsregeling met Vestia treffen, waarbij hij te kennen heeft gegeven dat hij maximaal € 100,- per maand kan aflossen.

4..De beoordeling

4.1.
Zoals hiervoor ook al overwogen heeft [gedaagde] de door Vestia bij repliek gevorderde huurachterstand ten bedrage van € 3.217,04 berekend tot en met de maand september 2020 niet betwist. [gedaagde] heeft gemotiveerd gesteld waardoor die achterstand is ontstaan. Hoewel de kantonrechter begrip heeft voor de moeilijke persoonlijke omstandigheden van [gedaagde] , waardoor de huurachterstand is ontstaan, kunnen die omstandigheden niet leiden tot afwijzing van de vordering. [gedaagde] kan die omstandigheden immers niet aan Vestia tegenwerpen. De kantonrechter zal bedoelde huurachterstand dan ook toewijzen, vermeerderd met de niet weersproken verschenen rente ten bedrage van € 67,92.
4.2.
[gedaagde] heeft in zijn nadere reactie van 5 oktober 2020 alsnog een betalingsregeling voorgesteld van € 100,- per maand. De kantonrechter is mede gelet op het bepaalde in artikel 6:29 BW niet gerechtigd om eenzijdig een betalingsregeling aan partijen op te leggen. Nu Vestia geen gelegenheid meer gehad heeft zich over de voorgestelde betalingsregeling uit te laten, is niet duidelijk of die regeling de instemming van Vestia kan wegdragen, zodat de kantonrechter die regeling ook niet bindend kan opleggen aan partijen. Het staat [gedaagde] vrij om naar aanleiding van dit vonnis zelf contact op te nemen met de gemachtigde van Vestia om te trachten alsnog een betalingsregeling te treffen. De kantonrechter geeft [gedaagde] daarbij in overweging om te trachten een substantieel bedrag ineens af te betalen op de achterstand, zodat Vestia mogelijk sneller bereid is in te stemmen met een betalingsregeling. In zijn eerste verweer heeft [gedaagde] nog te kennen gegeven dat hij een bedrag van € 1.500,- kan afbetalen. Kennelijk is hij met die nakoming van die toezegging in gebreke gebleven, nu eiseres bij repliek heeft laten weten dat zij dat bedrag niet heeft ontvangen.
4.3.
Het laten ontstaan en voortduren van een dergelijke huurachterstand die globaal correspondeert met ruim 4 maanden huur vormt een zodanige toerekenbare tekortkoming dat deze de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde rechtvaardigt, zodat ook die onderdelen van de vordering toegewezen worden. De ontruimingstermijn zal daarbij bepaald worden op 14 dagen.
4.4.
Vestia heeft tevens de veroordeling van [gedaagde] gevorderd tot betaling van € 324,95 ter zake van buitengerechtelijke kosten. Mede gezien de hiervoor in rechtsoverweging 2.2. en 2.3. bedoelde aanmaningen en het toepasselijke Besluit vergoeding voor buitengerechtelijk kosten is ook dat bedrag toewijsbaar.
4.5.
Als de in het ongelijk gestelde partij dient [gedaagde] veroordeeld te worden in de kosten van het geding, zoals hierna vermeld.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Vestia te betalen € 3.609,91 aan achterstallige huur berekend tot en met de maand september 2020, buitengerechtelijke kosten en verschenen rente, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over € 2.520,08 vanaf de dag der dagvaarding tot tot aan de dag van algehele voldoening;
ontbindt de bovengenoemde huurovereenkomst tussen partijen en veroordeelt [gedaagde] om binnen veertien dagen na de uitspraak van dit vonnis het gehuurde te ontruimen met alle personen en zaken die zich vanwege [gedaagde] daar bevinden en het gehuurde onder overgave van de sleutels ter beschikking van Vestia te stellen;
veroordeelt [gedaagde] om aan Vestia te betalen € 696,96 met ingang van de maand oktober 2020 tot en met de maand waarin de ontruiming plaatsvindt;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Vestia vastgesteld op € 601,96 aan verschotten en € 315,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J.J. Wetzels en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44240/710