7.2.1Algemeen
Op de voor ‘Gemengd-1’ bestemde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de aldaar genoemde functies.
(…)
9. Verzoekster heeft voor het eerst in beroep aangevoerd dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat een hospice geen maatschappelijke voorziening is. De definitie van maatschappelijke voorzieningen in artikel 1.53 van de planvoorschriften is onvoldoende concreet en onvoldoende geobjectiveerd om duidelijkheid te verschaffen omtrent het gebruik dat is toegestaan. Een hospice is volgens verzoekster een ‘Bijzonder object’ als bedoeld in artikel 1. 30 van de planvoorschriften. Voor een zorginstelling is er de bestemming ‘Bijzonder woongebouw’.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder gezien de omschrijving van de bestemming ‘Gemengd-I’ en de omschrijving van ‘maatschappelijke voorzieningen’ in artikel 1.53 van de planvoorschriften zich op het standpunt kunnen stellen dat een hospice onder die omschrijvingen valt. Voor het kennelijke standpunt van verzoekster dat het hospice een bijzonder object is als bedoeld in artikel 1.30 van de planvoorschriften omdat het een verpleeghuis/ zorginstelling met overnachting is, wordt onvoldoende steun gevonden in de formulering van dit artikel. Verweerder en vergunninghoudster hebben terecht aangevoerd dat een hospice zich onderscheidt van bejaardenhuizen en verpleeghuizen, in die zin dat in beginsel sprake is van een kortstondig verblijf waarbij de betrokkene op het eigen woonadres ingeschreven blijft staan en bovendien de verpleging in beginsel door de eigen huisarts en de reguliere thuiszorg wordt verricht. Voorts heeft verweerder kunnen overwegen dat uit de omstandigheid dat in het bestemmingsplangebied op gronden met de bestemming ‘Bijzonder woongebouw’ sprake is van één of meer gebouwen waarin één of meer instellingen zijn ondergebracht die een met een hospice vergelijkbare functie hebben, niet volgt dat de planwetgever heeft beoogd om een hospice als in geding uit te sluiten van de reikwijdte van het begrip ‘maatschappelijke voorziening’.
Gelet hierop is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van strijd met het bestemmingsplan.
11. Verzoekster stelt voorts dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Zij doet in dit verband een beroep op het door haar overgelegde rapport ‘Second Opinion Welstand’ d.d. 3 november 2020 van [naam 4], register architect. Verzoekster stelt dat geen rekening is gehouden met het effect van het bouwplan op de openbare ruimte terwijl in de Welstandsnota staat dat met alle partijen rekening moet worden gehouden. Verzoekster doelt in het bijzonder op de ambulances en lijkwagens die in verband met het hospice met enige regelmaat zullen aan- en afrijden en die zichtbaar zullen zijn vanaf het parkeerterrein. Verzoekster acht het onwenselijk dat haar werknemers en cliënten daarmee geconfronteerd zullen worden.
12. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna ook: Welstandscommissie) op 24 maart 2020 positief heeft geadviseerd aan verweerder. Op 6 mei 2020 heeft de Welstandscommissie een gemotiveerd advies opgesteld. Verweerder heeft het advies overgenomen. Naar aanleiding van de door verzoekster ingebrachte second opinion heeft verweerder nog een schriftelijke reactie van de secretaris van de Welstandscommissie overgelegd.
13. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beoordeling omtrent welstand uitsluitend ziet op het uiterlijk van een bouwwerk. De voorzieningenrechter stelt vast dat de second opinion waarop verzoekster zich beroept met name ingaat op de vraag of het bouwplan past in het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter neemt de bevindingen uit dit rapport daarom alleen mee voor zover zij betrekking hebben op de zuivere welstandsaspecten. Voorts heeft de Welstandscommissie onweersproken gesteld dat in de second opinion ten onrechte is uitgegaan van het gebiedstype ‘Kantorenlocaties’. Het pand maakt volgens de Welstandscommissie deel uit van het gebiedstype ‘Stempel- en strokenbouw’.
14. De voorzieningenrechter stelt vast dat hetgeen verzoekster heeft aangevoerd met betrekking tot de welstandsaspecten ziet op het beoogde gebruik van het pand en niet op de wijzigingen van de gevel, waarop de welstandsbeoordeling betrekking heeft. Daarom kunnen deze beroepsgronden niet slagen. Hetgeen ter zitting is aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden. Er is een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen; daar ziet de welstandstoets op. Het gebruik is ingevolge het bestemmingsplan toegestaan. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat de weigeringsgrond van strijd met redelijke eisen van welstand zich hier niet voordoet.
15. Gelet op het hiervoor overwogene is er naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen grond aanwezig voor weigering van de vergunning zodat verweerder gehouden was de omgevingsvergunning te verlenen.
16. Verzoekster heeft nog verwezen naar de akte van levering en de daarin opgenomen erfpachtsvoorwaarden waarin staat dat het onroerend goed uitsluitend aangewend en/of gebruikt mag worden als kantoorgebouw. Voor zover hierom sprake zou zijn van een evidente privaatrechtelijke belemmering, kan deze gelet op de gebondenheid van de beschikking, zodat geen ruimte is voor een belangenafweging, niet in de weg staan aan het verlenen van de aangevraagde omgevingsvergunning. Dit geldt ook voor hetgeen verzoekster heeft aangevoerd met betrekking tot de volgens haar aanwezige alternatieve locaties voor de vestiging van het hospice, zoals de Gerard Goosenflat.
17. Dat de vestiging van het hospice leidt tot een verstoring van het erfpachtsgenot van eigenaar [naam bedrijf] en dat deze hiervan schade zal ondervinden, zoals verzoekster heeft aangevoerd, is niet een belang van verzoekster.
18. De stelling van verzoekster dat het besluit tot wijziging van het bestemmingplan niet op de juiste wijze is gepubliceerd kan in het kader van de onderhavige procedure niet aan de orde komen.
19. Uit het voorgaande volgt dat in beroep het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
.