ECLI:NL:RBROT:2020:11719

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
C/10/606964 / JE RK 20-2999
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing omgangsregeling in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 26 november 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind regelde. De moeder van het kind, bijgestaan door haar advocaat mr. C.C. Sneper, verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, die op 15 oktober 2020 was afgegeven, geheel nietig te verklaren. De moeder was van mening dat de omgangsregeling, die zowel begeleide als onbegeleide momenten omvatte, niet veilig was en dat zij niet achter de regeling stond. De vader, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. K. el Joghrafi, verzocht om het verzoek van de moeder af te wijzen en stelde dat de GI de aanwijzing op grond van artikel 1:263 van het Burgerlijk Wetboek had kunnen geven.

De kinderrechter oordeelde dat de schriftelijke aanwijzing op grond van artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek niet in stand kon blijven, omdat er geen sprake was van een uithuisplaatsing van het kind. De kinderrechter concludeerde dat de GI de omgangsregeling niet kon opleggen via een schriftelijke aanwijzing op basis van artikel 1:263, omdat dit de rechtsbescherming die artikel 1:265g biedt zou ondermijnen. De kinderrechter verklaarde de schriftelijke aanwijzing, voor zover deze was gebaseerd op artikel 1:263, vervallen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de kinderrechter benadrukte het belang van rechtsbescherming in jeugdzorgzaken.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/606964 / JE RK 20-2999
datum uitspraak: 26 november 2020

beschikking vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,
betreffende

[naam minderjarige] ,

geboren op [geboortedatum minderjarige] 2018 te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen [voornaam minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, hierna te noemen de GI, gevestigd te Amsterdam,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] ,

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de advocaat van de moeder, mr. C.C. Sneper, van
29 oktober 2020, ingekomen bij de griffie op 30 oktober 2020.
- de email van de GI, met in de bijlage het plan van aanpak, van 11 november 2020, ingekomen bij de griffie op 11 november 2020.
Op 12 november 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. C.C. Sneper,
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. K. el Joghrafi,
- een vertegenwoordigster van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster] .

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige] woont bij de moeder.
Bij beschikking van 17 augustus 2020 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verlengd tot 25 februari 2021.
De GI heeft op 15 oktober 2020 op grond van artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (BW) een schriftelijke aanwijzing gegeven waarin de GI voor de maanden oktober, november en december 2020 een omgangsregeling – met aanvullende afspraken – vaststelt. De omgangsregeling bevat zowel onbegeleide als begeleide momenten.

Het verzoek

Namens de moeder is verzocht om de schriftelijke aanwijzing van 15 oktober 2020 van de GI geheel nietig te verklaren, dan wel te bepalen dat de aanwijzing geheel vervallen wordt verklaard.
Door en namens de moeder is het verzoek ter zitting gehandhaafd. De moeder staat niet achter de omgangsregeling zoals door de GI vastgesteld in de schriftelijke aanwijzing. De moeder staat op dit moment niet achter onbegeleide omgangsmomenten tussen de vader, de moeder en [voornaam minderjarige] . De moeder voelt zich niet veilig alleen met de vader. De moeder probeert [voornaam minderjarige] juist uit de strijd tussen de ouders te houden, zij staat daarom niet achter onbegeleide bezoekmomenten. De moeder is het daarnaast er niet mee eens dat de begeleide omgangsmomenten gepland zijn op de woensdag vanwege andere verplichtingen en de geschiedenis van [voornaam minderjarige] .

De standpunten

De GI heeft ter zitting aangegeven dat zij op verzoek van de advocaat van de moeder de beoogde omgangsregeling heeft vervat in een schriftelijke aanwijzing. De omgang zoals deze liep was te weinig om een band te creëren tussen de vader en [voornaam minderjarige] . Sinds de frequentie van de omgang is uitgebreid ziet de GI dat de band tussen hen versterkt wordt. De GI heeft geen zorgen over het contact tussen de vader en [voornaam minderjarige] . De GI deelt de zorgen over het contact tussen de ouders, er is veel spanning in het contact. Er zal ouderbegeleiding ingezet worden om de spanning weg te nemen. Vanwege het coronavirus is dit nog niet gestart. Het is lastig afspraken te maken met de ouders. De GI is bang dat zonder de schriftelijke aanwijzing de opbouw in het contact tussen de vader en [voornaam minderjarige] vast zal lopen.
Door en namens de vader is verzocht het verzoek van de moeder af te wijzen. Namens de vader wordt erkent dat de schriftelijke aanwijzing niet gegeven had kunnen worden op grond van 1:265f van het BW. Namens de vader is bepleit dat de aanwijzing op grond van artikel 1:263 van het BW gegeven kan worden. In het plan van aanpak van de ondertoezichtstelling is het creëren en mogelijk maken van contact tussen de vader en [voornaam minderjarige] opgenomen als één van de doelen van de ondertoezichtstelling. Op grond van artikel 1:263 van het BW kan de GI een aanwijzing geven aan de met het gezag belaste ouder als zij niet instemt, dan wel onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van het plan. De moeder werkt het plan tegen, terwijl de vader een zorgregeling probeert te realiseren. [voornaam minderjarige] voelt de weerstand van de moeder tegen het contact tussen [voornaam minderjarige] en de vader en heeft daar last van. De GI kan deze schriftelijke aanwijzing daarom geven op grond van artikel 1:263 van het BW in het belang van de ontwikkeling van [voornaam minderjarige] .

De beoordeling

Op grond van artikel 1:265f, eerste lid, van het BW kan de GI voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. De GI heeft op grond van 1:265f van het BW een schriftelijke aanwijzing gegeven waarin zowel begeleide als onbegeleide bezoekmomenten tussen [voornaam minderjarige] en de vader worden vastgesteld. Een schriftelijke aanwijzing op grond van 1:265f van het BW kan alleen gegeven worden met betrekking tot omgang tussen een ouder en de minderjarige, indien de minderjarige uit huis is geplaatst. In het onderhavige geval is er geen sprake van een uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] . Derhalve kan de schriftelijke aanwijzing van de GI niet in stand blijven.
Ter zitting is de vraag aan de orde geweest of de schriftelijke aanwijzing zou moeten worden opgevat als een schriftelijke aanwijzing op grond van artikel 1:263 van het BW. Daarbij rijst de vraag of de GI de door haar beoogde omgangsregeling tussen [voornaam minderjarige] en haar vader aan de ouders kan opleggen middels een schriftelijke aanwijzing op grond van artikel 1:263 van het BW. De kinderrechter beantwoordt deze vraag ontkennend.
Met de invoering van de thans geldende wetgeving inzake kinderbescherming is in artikel 1:265g van het BW aan (onder andere) de GI de mogelijkheid geboden om de kinderrechter in het kader van een ondertoezichtstelling te verzoeken een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vast te stellen of te wijzigen. Tegen deze beslissing van de kinderrechter staat, anders dan bij de procedure ex artikel 1:263 van het BW, hoger beroep en beroep in cassatie open. Daarmee is met de procedure ex artikel 1:265g van het BW meer rechtsbescherming geboden aan de justitiabelen dan met de procedure ex artikel 1:263 van het BW. Zou men het opleggen van een omgangsregeling door een schriftelijke aanwijzing toelaten, dan zou daarmee de rechtsbescherming die artikel 1:265g van het BW biedt worden doorbroken en de justitiabelen in een nadeligere positie worden gebracht. Dat kan nooit de bedoeling zijn geweest van het thans geldende wettelijk systeem inzake kinderbescherming. Het gegeven dat in het onderhavige geval een van de doelen van de ondertoezichtstelling erop is gericht om onbelast contact tussen de vader en [voornaam minderjarige] te realiseren maakt dit niet anders. De kinderrechter verklaart derhalve de schriftelijke aanwijzing, voor zover gebaseerd op artikel 1:263 van het BW, vervallen.

De beslissing

De kinderrechter:
verklaart de aanwijzing geheel vervallen.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H. de Vries, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. W. Apeldoorn als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2020.