ECLI:NL:RBROT:2020:11760

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
C/10/608369 / JE RK 20-3232
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzing en geschilbeslechting in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 17 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te vervallen te verklaren. De moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent over haar minderjarige kind, verzocht om een wijziging van de omgangsregeling, die door de GI was vastgesteld. De moeder had eerder een omgangsregeling van één keer per vier weken, maar verzocht om deze te wijzigen naar een regeling van één keer per twee weken gedurende twee uur. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder niet ter zitting is verschenen, ondanks dat zij daartoe was opgeroepen. De kinderrechter heeft de feiten en het procesverloop in de zaak bekeken, waaronder eerdere beschikkingen en de huidige situatie van de moeder, die in een pleeggezin verblijft.

De kinderrechter heeft overwogen dat de moeder in het verleden niet altijd de bezoekmomenten is nagekomen en dat er zorgen zijn over haar stabiliteit en de opvoedvaardigheden. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat er op dit moment geen aanleiding is om de omgangsregeling uit te breiden, gezien de onduidelijkheid over de huidige situatie van de moeder en haar bereidheid om hulp te accepteren. Het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing te vervallen te verklaren is afgewezen, omdat de datum van de aanwijzing reeds was verstreken. De kinderrechter heeft ook het verzoek van de moeder om een KSCD-onderzoek te laten uitvoeren afgewezen, omdat er onvoldoende informatie beschikbaar was om te oordelen over de noodzaak van een dergelijk onderzoek. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de GI duidelijkheid schept over de situatie van de moeder en dat indien nodig, voortvarendheid betracht wordt in het aanvragen van onderzoek.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaakgegevens: C/10/608369 / JE RK 20-3232
Datum uitspraak: 17 december 2020

beschikking

in de zaak van

[naam moeder] , hierna te noemen: de moeder,

wonende te [woonplaats moeder] ,
advocaat: mr. C. Nobel, advocaat te ’s Gravenhage,
tegen

[naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] te [geboorteplaats minderjarige] , hierna te noemen: [voornaam minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de moeder van 23 november 2020, ingekomen bij de griffie op 23 november 2020;
- de brief van de GI van 7 december 2020, welke ter zitting is overhandigd.
Op 7 december 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de advocaat van de moeder;
- een tweetal vertegenwoordigers van de GI, mw. [naam vertegenwoordigster 1] en mw. [naam vertegenwoordigster 2]
.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[voornaam minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
Bij beschikking van 19 augustus 2020 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige] verlengd tot 5 september 2021. De kinderrechter heeft bij deze beschikking tevens de machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 5 september 2021.
De GI heeft op 17 juni 2020 in een schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de moeder en [voornaam minderjarige] beperkt. In de schriftelijke aanwijzing is de volgende omgangsregeling tussen [voornaam minderjarige] en de moeder opgenomen:
“De moeder heeft één keer in de vier weken een uur contact met [voornaam minderjarige] op een neutrale plek in Breda. Dit bezoek zal begeleid zijn en vindt plaats op locatie van MEE aan de Heerbaan 100, 4817 Breda (tot MEE gaat verhuizen)”
De GI heeft op 12 november 2020 opnieuw een schriftelijke aanwijzing gegeven, waarin de volgende omgangsregeling tussen [voornaam minderjarige] en de moeder is opgenomen:
“Woensdag 18 november 2020 van 16:00 uur tot 17:00 uur.De locatie is zoals afgesproken in Breda. De precieze locatie wordt op korte termijn aangekondigd, dit vanwege de aangescherpte corona maatregelen.”

Het verzoek

De moeder heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI van 12 november 2020 geheel vervallen te verklaren en te bepalen dat de moeder begeleide omgang met [voornaam minderjarige] zal hebben een keer per twee weken gedurende twee uur en daarnaast te bepalen dat binnen vier weken na datum beschikking een aanvraag voor een onderzoek bij het KSCD (Kennis- en Service Centrum Diagnostiek) moet zijn ingediend, dan wel een zodanige voorzienig vast te stellen zoals de kinderrechter in goede justitie juist acht.
Het verzoek is namens de moeder ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Na de beslissing van 19 augustus 2020 is om onduidelijke redenen en zonder daartoe een schriftelijke aanwijzing te geven de omgangsregeling zoals opgenomen in de schriftelijke aanwijzing van 17 juni 2020 beëindigd. De moeder heeft meermaals verzocht om herstel van de omgangsregeling, waarna er op 12 november 2020 een nieuwe regeling is vastgesteld.
Namens de moeder is verzocht om het verzoek aangaande het KSCD aan te merken als een verzoek in de zin van artikel 1:262b van het Burgerlijk Wetboek. Ter onderbouwing van dit verzoek is aangevoerd dat er in het verleden verschillende mogelijkheden tot onderzoek niet van de grond zijn gekomen. Dat dit al die tijd niet is gebeurd, is niet alleen te wijten aan de moeder. Ter zitting van 19 augustus 2020 is door de kinderrechter daarom overwogen dat de mogelijkheden van de moeder en het perspectief van [voornaam minderjarige] onderzocht dienen te worden door middel van bijvoorbeeld een KSCD onderzoek. Tot op heden is er geen aanvraag gedaan voor een dergelijk onderzoek, noch is onderzocht of er alternatieve mogelijkheden zijn voor opvoedondersteuning. De moeder heeft daarom bij brief en e-mail van 2 november 2020 verzocht om een schriftelijke aanwijzing met betrekking tot de aanvraag van een KSCD onderzoek. Op dit verzoek is geen reactie gekomen. Zonder onderzoek te hebben gedaan is er een opvoedbesluit genomen. Als het perspectief van [voornaam minderjarige] definitief bij de pleegouders ligt, blijf het contact tussen [voornaam minderjarige] en de moeder heel belangrijk. Een bezoek van 50 minuten per vier weken is heel minimaal. De moeder verzoekt een omgangsregeling vast te stellen van 50 minuten per twee weken, om de herkenning en de band tussen [voornaam minderjarige] en de moeder te behouden. Ook als de moeder bij haar vriend in Heerhugowaard gaat wonen, zal zij naar de bezoekmomenten komen. De moeder verbleef afgelopen vrijdag nog bij Middin. Zij heeft volgens haar advocaat nog geen definitieve beslissing genomen over de vraag of zij daar zal blijven.

Het standpunt van de GI

De GI heeft ter zitting verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder. In december 2019 is er door middel van een schriftelijke aanwijzing een omgangsregeling vastgesteld, inhoudende dat er een bezoek per twee weken plaatsvindt tussen [voornaam minderjarige] en de moeder. Vanaf oktober 2019 tot december 2019 is de moeder deze bezoekafspraken nagekomen. Gezien werd dat het voor de moeder moeilijk was om aan te sluiten bij [voornaam minderjarige] en er weinig interactie was tussen hen. Van januari 2020 tot mei 2020 hebben er geen bezoeken plaatsgevonden, omdat de moeder deze heeft afgezegd of niet is komen opdagen zonder afmelding. De moeder had gedurende deze periode ruzie met haar ouders, wisselende verblijfsplaatsen en wisselende partners. Daarnaast accepteerde zij geen hulpverlening van Middin. In mei 2020 heeft de GI de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) verzocht om onderzoek te doen naar een gezagsbeëindigende maatregel omdat het niet de verwachting is dat moeder binnen een aanvaardbare termijn weer de opvoeding van [voornaam minderjarige] volledig op zich kan nemen. In mei 2020 heeft de moeder sinds een lange tijd weer naar [voornaam minderjarige] gevraagd, waarop er in juni 2020 voor het eerst weer een bezoek heeft plaatsgevonden. Door middel van de schriftelijke aanwijzing van 17 juni 2020 is er een omgangsregeling vastgelegd waarbij er een keer in de vier weken een bezoek plaatsvindt tussen [voornaam minderjarige] en de moeder. Omdat er een wisseling van de jeugdbeschermer heeft plaatsgevonden in september 2020 en de nieuwe jeugdbeschermer niet in staat was om zoals gebruikelijk de bezoeken op woensdag te begeleiden, konden er geen vastgestelde data meer worden afgesproken voor de bezoeken. De moeder heeft toen - bij schriftelijke aanwijzing van 12 november 2020 - een eenmalige bezoekdatum, te weten 18 november 2020, ontvangen. Als tegemoetkoming van het feit dat er geen vast bezoekschema was, is er op 2 december 2020 wederom een bezoekmoment geweest. Inmiddels is het weer mogelijk om deze bezoeken eens in de vier weken voort te zetten.
Tijdens het laatste bezoekmoment heeft de moeder aangegeven dat zij bij haar vriend in Heerhugowaard gaat intrekken. Middin heeft dit bevestigd. De moeder heeft de zorg van Middin definitief stopgezet. Zij heeft nu twee maanden de tijd gekregen om haar woning bij Middin leeg te halen. Volgens de GI verbleef de moeder afgelopen donderdag (3 december) al bij haar vriend. De GI wil de bezoekmomenten een keer per vier weken, zoals opgenomen in de schriftelijke aanwijzing van 17 juni 2020, handhaven om fijn en plezierig contact tussen [voornaam minderjarige] en de moeder te onderhouden. Een bezoek kan niet langer dan 50 minuten duren, omdat [voornaam minderjarige] snel moe wordt als gevolg waarvan zijn gedrag verslechtert. Als de kwaliteit van het contact enige tijd goed is, kan op termijn de frequentie en duur van de contacten worden verhoogd.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder aangaande het KSCD onderzoek heeft de GI aangevoerd dat de kinderrechter in de beschikking van 19 augustus 2020 dit slechts als een mogelijke optie tot onderzoek heeft genoemd. Er is in dit traject een andere vorm van opvoedondersteuning ingezet via Houvast, maar dit is niet van de grond gekomen omdat de moeder niet beschikbaar was en geen hulpvraag had. Daarnaast worden de opvoedvaardigheden van de moeder onderzocht tijdens de begeleide bezoekmomenten door middel van observatielijsten. Aangezien er reeds een verzoek tot onderzoek naar een gezagsbeëindigende maatregel bij de Raad is ingediend, ziet de GI geen gronden om een KSCD onderzoek in te zetten. Een KSCD onderzoek is volgens de GI passend wanneer er ondanks ingezette hulpverlening twijfels zijn over of de moeder binnen een aanvaardbare termijn de volledige opvoeding van [voornaam minderjarige] op zich kan nemen. Eerdere zorgelijke gebeurtenissen herhalen zich momenteel opnieuw, zoals de ruzie met haar ouders, de wisselende verblijfsplaatsen en partners. Hierdoor zit de moeder nog steeds in een onstabiele situatie. Voorts accepteert zij nog steeds geen hulp. [voornaam minderjarige] kan daarom niet terugkeren naar de moeder.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:265f, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de gecertificeerde instelling, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken voor de duur van de uithuisplaatsing. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel heeft de beslissing van de gecertificeerde instelling te gelden als een schriftelijke aanwijzing. De kinderrechter kan op grond van artikel 1:265f, tweede lid, BW juncto artikel 1:264, eerste lid, BW een dergelijke schriftelijke aanwijzing op verzoek van een met het gezag belaste ouder geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. De kinderrechter overweegt als volgt.
De kinderrechter stelt vast dat de datum van het omgangsmoment zoals is opgenomen in de schriftelijke aanwijzing van 12 november 2020 reeds is verstreken, waardoor een vervallenverklaring hiervan niet meer aan de orde is. De kinderrechter zal dat gedeelte van het verzoek van de moeder daarom wegens gebrek aan belang afwijzen. De GI heeft ter zitting te kennen gegeven dat er weer uitvoering wordt gegeven aan de omgangsregeling zoals opgenomen in de schriftelijke aanwijzing van 17 juni 2020. Dit betekent dat er weer een keer per vier weken een vast omgangsmoment van hooguit een uur tussen [voornaam minderjarige] en de moeder plaatsvindt.
Ten aanzien van het verzoek van de moeder strekkende tot het vaststellen van een uitgebreider omgangsregeling overweegt de kinderrechter als volgt. Gebleken is dat de moeder in het verleden een lange periode de bezoekmomenten niet is nagekomen en dat zij gedurende die periode in een zorgelijke situatie verkeerde. Zij accepteerde geen hulp, had ruzie met haar ouders, wisselende verblijfsplaatsen en wisselende partners. Deze zorgen lijken op dit moment weer te spelen, daar de moeder de hulpverlening van Middin zou hebben stopgezet en mogelijk gaat verhuizen (of al is verhuisd) naar haar vriend in Heerhugowaard. De informatie die de kinderrechter hierover van de GI en van de advocaat heeft gekregen is verschillend waardoor de exacte situatie van de moeder nu niet duidelijk is. Het is onduidelijk en onzeker of het de moeder lukt om de bezoekmomenten met [voornaam minderjarige] te blijven nakomen. Het is van belang dat de komende tijd duidelijk wordt dat de moeder de afspraken met de hulpverlening en over de bezoekmomenten nog steeds nakomt voordat een uitbreiding van de bezoeken kan plaatsvinden. Daarbij moet worden bezien hoe de bezoeken zich ontwikkelen. Het is vervolgens ter beoordeling aan de GI aan de hand van een evaluatie van de bezoekmomenten of een uitbreiding van de bezoeken mogelijk is en of dit in het belang is van [voornaam minderjarige] . De kinderrechter is gezien het voorgaande van oordeel dat er op dit moment geen aanleiding is voor een uitbreiding van de omgangsregeling. Dit deel van het verzoek van de moeder zal daarom eveneens worden afgewezen.
Gelet op de toelichting van de advocaat ter zitting zal de kinderrechter het verzoek van de moeder voor het overige aanmerken als een verzoek op grond van artikel 1:262b van het BW.
Ingevolge artikel 1:262b van het BW kunnen geschillen die de uitvoering van de ondertoezichtstelling betreffen aan de kinderrechter worden voorgelegd. De kinderrechter neemt op verzoek van (onder meer) een met het gezag belaste ouder een zodanige beslissing als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. De kinderrechter overweegt in dit verband als volgt.
De kinderrechter stelt allereerst vast dat de moeder op 2 november 2020 een brief aan de GI heeft gestuurd waarin zij om een schriftelijke aanwijzing heeft verzocht met betrekking tot (onder meer) het aanvragen van een KSCD onderzoek. Op deze brief heeft de moeder geen reactie ontvangen. De kinderrechter is van oordeel dat sprake kan zijn van een fictieve weigering. Een fictieve weigering kan dan gelijk worden gesteld met een afwijzing van een aanvraag van een beschikking, wat kan worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het verzoek van de moeder aan de GI om een aanvraag voor onderzoek bij het KSCD in te dienen, kan echter niet als een aanvraag om een schriftelijke aanwijzing, zijnde een besluit, te nemen worden aangemerkt.
Een schriftelijke aanwijzing is hiervoor niet bedoeld, nu deze - blijkens artikel 1:263 BW en de wetsystematiek van titel 14, afdeling 4 van boek 1 BW - alleen kan zijn gericht tot een met gezag belaste ouder en de minderjarige. De GI kan zichzelf geen schriftelijke aanwijzing geven om een onderzoek in gang te zetten.
Wanneer de kinderrechter ook kijkt naar de inhoudelijke kant van het aan haar voorgelegde geschil ziet zij evenmin aanleiding om overeenkomstig voornoemd verzoek van de moeder te beslissen en te bepalen dat de GI een aanvraag moet indienen bij het KSCD. Allereerst geldt ook hiervoor dat de kinderrechter zich onvoldoende geïnformeerd acht over de feitelijke situatie met betrekking tot de moeder. Zoals hiervoor al is overwogen, is er ter zitting door de GI en de advocaat van de moeder hierover verschillende informatie gegeven. Onduidelijk is of de moeder naar Heerhugowaard is vertrokken of binnenkort zal vertrekken of dat zij bij Midden verblijft, daar nog langer zal verblijven en de hulp daar blijft aanvaarden. Daarnaast beschikt de kinderrechter niet over informatie - zoals bijvoorbeeld een evaluatieverslag op basis van de observatielijsten - over het verloop van de bezoeken die na 19 augustus 2020 hebben plaatsgevonden, terwijl deze informatie relevant is voor de beoordeling of een nader onderzoek noodzakelijk is. Als duidelijk is hoe de bezoeken de afgelopen periode zijn verlopen en in de nabije toekomst blijven verlopen, is het aan de GI om te beoordelen of het alsnog aanvragen van een KSCD onderzoek - of een andere vorm van onderzoek - passend en noodzakelijk is. Het is van belang dat de GI daarin voor de moeder duidelijkheid schept en indien nader onderzoek noodzakelijk is daarbij voortvarendheid wordt betracht.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het verzoek van de moeder ingevolge artikel 1:262b BW zal worden afgewezen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Verweij, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.M.P. van de Kamp als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.