ECLI:NL:RBROT:2020:11783

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
8706249 CV EXPL 20-28518
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misleiding van verzekeraar en aansprakelijkheidsverzekering: beoordeling van schademeldingen en bewijsvoering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 11 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen ABN AMRO Schadeverzekering N.V. en een gedaagde, die een aansprakelijkheidsverzekering bij de verzekeraar had afgesloten. De zaak betreft een schademelding die de gedaagde op 11 april 2016 deed, waarbij zij claimde schade te hebben veroorzaakt aan een derde, [naam 1], door haar hond. ABN AMRO heeft de schadevergoeding van € 3.080,22 aan [naam 1] uitgekeerd, maar kwam later in het bezit van informatie over soortgelijke schademeldingen door de gedaagde bij andere verzekeraars. Dit leidde tot de conclusie van ABN AMRO dat de gedaagde mogelijk opzettelijk had misleid bij het indienen van haar claim.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde niet opzettelijk heeft misleid en dat de eerdere schademeldingen niet automatisch de onjuistheid van de eerste melding impliceren. De rechter oordeelde dat ABN AMRO onvoldoende bewijs had geleverd om de beschuldiging van misleiding te onderbouwen. De kantonrechter benadrukte dat de bewijslast bij ABN AMRO lag en dat er geen onregelmatigheden waren vastgesteld tijdens de afhandeling van de schademelding in 2016. De vordering van ABN AMRO werd afgewezen, en de verzekeraar werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het onderzoeken van schademeldingen en de noodzaak voor verzekeraars om hun beschuldigingen van misleiding goed te onderbouwen. De rechter concludeerde dat er geen bewijs was dat de gedaagde opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt, en dat de eerdere meldingen niet automatisch de eerste claim ongeldig maakten. De beslissing van de kantonrechter is een belangrijke uitspraak in het kader van aansprakelijkheidsverzekeringen en de verplichtingen van verzekeraars.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer:8706249 \ CV EXPL 20-28518
uitspraak: 11 december 2020
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO Schadeverzekering N.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 11 mei 2020,
gemachtigde: mr. G.R.M. van den Assum te Leusden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.S. Avagyan te Amsterdam.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als ‘ABN AMRO’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter heeft kennis genomen.
  • de dagvaarding, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met productie;
  • de conclusie van repliek, met producties;
  • de conclusie van dupliek, met producties.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

De kantonrechter gaat in deze procedure uit van de volgende feiten:
2.1.
ABN AMRO heeft met [gedaagde] een aansprakelijkheidsverzekeringsovereenkomst gesloten.
2.2.
Op 11 april 2016 heeft [gedaagde] met een beroep op haar aansprakelijkheidsverzekering een schademelding gemaakt bij ABN AMRO, met het verzoek door haar veroorzaakte schade te vergoeden aan een derde, te weten: [naam 1] (hierna: [naam 1] ).
Als schadeoorzaak heeft [gedaagde] gesteld dat zij met haar hond op een appartementsgebouw over de galerij van de 11de etage liep, de hond tegen [naam 1] opsprong, waardoor deze een doos met schakelmateriaal die hij bij zich droeg over de balustrade heeft laten vallen.
2.3.
Onderzoekbureau CED heeft voor ABN AMRO een onderzoek naar de schade ingesteld en een expertiserapport uitgebracht. De schade is aan de hand van gesprek met [naam 1] , het bekijken van het defecte materiaal en een aankoopfactuur van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) begroot op € 3.080,22.
ABN AMRO heeft dit bedrag overgemaakt aan [naam 1] .
2.4.
ABN AMRO verzekeringen heeft op 2 april 2019 een mail ontvangen van [naam 2] van ARAG met een kwestie over de rechtsbijstandverzekering van [gedaagde] .
2.5.
ABN AMRO heeft naar aanleiding van deze melding het interne registratiesysteem van gezamenlijke verzekeraars (FISH-Systeem) geraadpleegd.
2.6.
Gebleken is dat [gedaagde] op 9 juni 2016 een schadeclaim heeft ingediend bij Generali schadeverzekering maatschappij N.V. ten aanzien van een soortgelijk schadegeval met een hond, schakelmateriaal en [naam 1] . In deze zaak is geen schadebedrag uitgekeerd.
2.7.
Op 11 juni 2016 heeft de moeder van [gedaagde] een schadeclaim ingediend bij National Academic ten aanzien van een soortgelijk schadegeval met een hond, schakelmateriaal en [gedaagde] . In deze zaak is geen schadebedrag uitgekeerd.
2.8.
[gedaagde] heeft op 16 mei 2019 een emailbericht verzonden aan ABN AMRO en op 17 september 2019 naar de incassogemachtigde van ABN AMRO.

3..De vordering

3.1.
ABN AMRO vordert bij dagvaarding bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan hoofdsom € 532,-- en
€ 3.082,22, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 september 2019, althans vanaf 8 mei 2020, tot aan de dag der algehele voldoening, en € 486,22 aan buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, de nakosten van € 100,-- daaronder begrepen.
3.2.
ABN AMRO legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld, omdat [gedaagde] ABN AMRO opzettelijk heeft misleid bij het indienen van een schadeclaim. [gedaagde] heeft daarbij ook in strijd met artikel 7:941lid 2 BW geen medewerking verleend aan het onderzoek naar deze schadeclaim.
[gedaagde] , die meerdere aansprakelijkheidsverzekeringen tegelijkertijd had, heeft na haar schademelding bij ABN AMRO op 11 april 2016 een soortgelijke schademelding gedaan op 9 juni 2016 bij Generali schadeverzekering maatschappij. Het schadevoorval zoals opgenomen door Generali is nagenoeg hetzelfde. Ter onderbouwing van deze schade zijn twee facturen overgelegd van [bedrijf] op de naam van [naam 1] .
Op 11 juni 2016 heeft de moeder van [gedaagde] een schadeclaim ingediend bij National Academic. In deze claim heeft de moeder gesteld dat haar hond tegen [gedaagde] opsprong terwijl zij stond te wachten met een doos met nieuw schakelmateriaal die zij van schrik over de balustrade naar beneden heeft laten vallen. De deskundige heeft bij deze melding vastgesteld dat er geen sprake was van nieuw materiaal. Een van de nota’s die [gedaagde] hierbij heeft overgelegd komt overeen met de factuur die [gedaagde] bij haar claim bij ABN AMRO heeft overgelegd, met het verschil dat de nota deze keer op de naam van [gedaagde] stond in plaats van op de naam van [naam 1] . Op beide facturen worden exact dezelfde goederen geleverd en gefactureerd en het bedrag is dus ook exact hetzelfde.
ABN AMRO is tot de conclusie gekomen dat [gedaagde] haar met opzet heeft misleid. Dit handelen is in strijd met artikel 7:941 lid 5 BW, waardoor het recht op uitkering vervalt.
[gedaagde] is diverse keren uitgenodigd om te reageren op de constateringen van ABN AMRO, maar zij heeft hier niet op gereageerd. Zij heeft geen of verkeerde inlichtingen verschaft of in ieder geval niet die inlichtingen waartoe zij op grond van de verzekeringsovereenkomst verplicht was ze te verschaffen.
Door toedoen van het onrechtmatig handelen van [gedaagde] heeft ABN AMRO schade geleden. Dit betreft € 532,00 aan indirecte schade,, die ziet op de door ABN AMRO in redelijkheid gemaakte kosten vanaf het moment van het constateren van het vermoeden tot en met de afhandeling van het dossier. De directe schade bedraagt het door ABN AMRO ten onrechte aan [naam 1] uitgekeerde bedrag van € 3.080,22.
Ondanks diverse aanmaningen heeft [gedaagde] de door ABN AMRO schade niet vergoed waarna ABN AMRO de vordering ter incasso uit handen heeft moeten geven en buiten gerechtelijke kosten moeten maken die op grond van de wet voor rekening van [gedaagde] moeten komen

4..Het verweer

[gedaagde] heeft de vordering betwist en daartoe – voor zover van belang- aangevoerd dat er geen verband bestaat tussen de schademelding van [gedaagde] bij ABN AMRO en de latere schademeldingen. [gedaagde] heeft bij de schademelding bij ABN AMRO niet in strijd met de polisvoorwaarden en/of enige wettelijke verplichting gehandeld. [gedaagde] heeft in haar e-mails van 16 mei 2019 en 18 september 2019 gereageerd op de bevindingen en standpunten van ABN AMRO, maar ABN AMRO had reeds overhaast een definitief standpunt ingenomen.
ABN AMRO heeft hierbij onzorgvuldig onderzoek gedaan, nu zij noch onderzoek heeft gedaan bij [naam 1] noch bij [bedrijf] .
ABN AMRO heeft verder bij het vergaren van haar informatie in strijd met de Gedragscode Persoonlijk onderzoek gehandeld. De resultaten van het persoonlijk onderzoek dienen daarom buiten beschouwing te worden gelaten.
De door [gedaagde] bij de tweede en derde melding gebruikte facturen zijn door haar bewerkt. Dat bij de derde melding de originele factuur is gebruikt wordt met klem betwist. [gedaagde] heeft bij [bedrijf] verzocht om een afschrift van de originele factuur. Dit betreft een factuur van 4 april 2016 op naam van [naam 1] .

5..De beoordeling van het geschil

5.1.
Partijen twisten over het waarheidsgehalte van de schademelding van [gedaagde] bij ABN AMRO van 11 april 2016 en of [gedaagde] daarbij ABN AMRO opzettelijk heeft misleid.
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat ABN AMRO naar aanleiding van de melding van ARAG over problemen met [gedaagde] als verzekeringnemer, welke melding overigens geheel losstaat van de schademelding van 3 jaar eerder, het FISH-systeem heeft mogen raadplegen. Dat de informatie uit dit systeem vervolgens heeft geleid tot vragen ten aanzien van meerdere aansprakelijkheidsmeldingen met dieren kort achter elkaar is niet verwonderlijk.
ABN AMRO heeft hier naar het oordeel van de kantonrechter ook nader onderzoek naar mogen doen. Van disproportionaliteit in de onderzoeksmethoden is niet gebleken.
De verkregen informatie hoeft dan ook niet buiten beschouwing te blijven.
Aanvullend wordt overwogen dat [gedaagde] ten aanzien van de twee nadere schademeldingen binnen 3 maanden na de melding bij ABN AMRO, zelf stelt dat deze meldingen door haar cq. haar moeder in strijd met de waarheid zijn gedaan.
5.3.
Vaststaat dat ABN AMRO de schademelding van [gedaagde] heeft laten onderzoeken door een onafhankelijk onderzoeksbureau. De expert van dit bureau heeft gesproken met [naam 1] die [gedaagde] aansprakelijk had gesteld voor de door hem geleden schade. [naam 1] heeft hierbij een factuur getoond aan de expert alsook het kapotte schakelmateriaal. De expert heeft het schadebedrag vastgesteld op € 3.080,22 en dit bedrag is door ABN AMRO daadwerkelijk uitgekeerd. Gesteld noch gebleken is dat er op dat moment aanwijzingen waren dat de schademelding in strijd met de waarheid was.
Dit is drie jaar later veranderd toen ABN AMRO kennis kreeg van twee andere schademeldingen van [gedaagde] , gedaan binnen drie maanden van het incident van 11 april 2016.
5.4.
Anders dan ABN AMRO voor zich ziet, volgt uit het feit dat door [gedaagde] en haar moeder twee andere schademeldingen zijn gedaan die bijna identiek zijn aan het eerdere schadevoorval, niet dat de melding van [gedaagde] aan ABN AMRO dus ook vals was, of dat [gedaagde] ABN AMRO opzettelijk misleid heeft met deze melding. Dit klemt te meer, nu tijdens de afhandeling van de schademelding door ABN AMRO geen onregelmatigheden zijn gebleken.
5.5.
ABN AMRO stelt dat de formulieren die door de moeder van [gedaagde] zijn gebruikt bij de derde melding de originele facturen zijn, zodat hieruit reeds volgt dat [gedaagde] ABN AMRO heeft misleid, omdat zij niet eerlijk heeft gemeld dat het schakelmateriaal aan haar toebehoorde. Dit wordt met klem betwist door [gedaagde] . De formulieren die bij de tweede en derde melding zijn gebruikt zijn door [gedaagde] in strijd met de waarheid bewerkt en dus niet origineel. De gemachtigde van [gedaagde] heeft, gelet op de verwarring omtrent de facturen, een afschrift opgevraagd bij [bedrijf] en een kopie hiervan bij antwoord overgelegd. Dit betreft een factuur van 4 april 2016 op naam van [naam 1] . Op deze gemotiveerde betwisting van [gedaagde] heeft ABN AMRO geantwoord dat [gedaagde] niet aantoont dat de factuur van [naam 1] origineel is.
Deze redenering kan de kantonrechter niet volgen nu de bewijslast ten aanzien van de misleiding door [gedaagde] op grond van artikel 150 Rv bij ABN AMRO ligt. Het is aan ABN AMRO om haar stelling dat [gedaagde] haar opzettelijk heeft misleid feitelijk te onderbouwen en niet aan [gedaagde] om aan te tonen dat dit niet zo is.
Waar ABN AMRO haar stelling op baseert dat bij de derde melding de originele factuur is ingediend en dus de factuur bij de melding van ABN AMRO vals is, is onduidelijk. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] en de overlegging van de factuur op naam van [naam 1] had het op de weg van ABN AMRO gelegen om hier iets tegenover te stellen, hetgeen zij heeft nagelaten.
5.6.
De stelling dat het schakelmateriaal niet bij alle drie de meldingen nieuw geweest kan zijn, is wellicht juist, maar dit betekent wederom niet dat het materiaal bij de eerste melding van ABN AMRO dus ook niet nieuw geweest kan zijn. Ook hier had het op de weg van ABN AMRO gelegen om haar stellingen nader feitelijk te onderbouwen. Waaruit blijkt dat het materiaal dat is onderzocht door de deskundige van ABN AMRO en als nieuw bestempeld is, toch niet nieuw was? ABN AMRO heeft aan in deze niet aan haar stelplicht voldaan, zodat aan nadere bewijslevering niet wordt toegekomen.
5.7.
De stelling dat [gedaagde] geen informatie heeft gegeven en mededelingen heeft gedaan kan ABN AMRO evenmin niet baten. Ook hier heeft te gelden dat gesteld noch gebleken is dat [gedaagde] tijdens de afhandeling van de schademelding in 2016 haar medewerking niet heeft verleend. ABN AMRO heeft naar aanleiding van haar bevindingen in 2019 wederom contact gezocht met [gedaagde] . [gedaagde] heeft in ieder geval op 16 mei 2019 en 18 september 2019 een reactie gegeven op de stellingen van ABN AMRO. Dat deze reactie geen bekentenis inhoudt, betekent niet dat [gedaagde] geen informatie heeft verstrekt. Gelet op de houding van ABN AMRO en haar duidelijke stellingname dat er sprake is van misleiding, is het ook niet verwonderlijk dat [gedaagde] na haar antwoord van 16 mei 2019 niets had toe te voegen. Van een handelen in strijd met artikel 7:941 lid en 2 BW is de kantonrechter niet gebleken.
5.8.
De kantonrechter is met ABN AMRO van oordeel dat het handelen van [gedaagde] , zoals zij zelf heeft erkend, in juni 2016 frauduleus was en dat dit vermoedens doet rijzen over fraude met de melding bij ABN AMRO, nu het beschadigde materiaal identiek was, maar dit is onvoldoende om aan te nemen dat er daadwerkelijk sprake is van opzettelijke misleiding, laat staan van onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens ABN AMRO. De grondslag van de vordering is dan ook niet vast te komen te staan en de vordering wordt daarom afgewezen, evenals als de nevenvorderingen.
5.9.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt ABN AMRO veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 960,00 (2 punten x tarief
€ 480,00) aan gemachtigdensalaris.

6..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt ABN AMRO in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] vastgesteld op € 960,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
32107