ECLI:NL:RBROT:2020:1196

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
13 februari 2020
Zaaknummer
C/10/574555 / HA ZA 19-477
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid op grond van Beklamel-norm in een civiele procedure tussen Trinco B.V. en [gedaagde]

Op 12 februari 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen Trinco B.V. en [gedaagde]. Trinco B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. F.M. Schmitz, vorderde betaling van een bedrag van € 29.824,00 van [gedaagde], die als (middellijk) bestuurder van twee vennootschappen betrokken was bij een Loan Agreement. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door de overeenkomst aan te gaan, wetende dat de vennootschappen niet aan hun verplichtingen konden voldoen. De rechtbank wees de vordering van Trinco toe en veroordeelde [gedaagde] tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en beslagkosten. In reconventie vorderde [gedaagde] de overeenkomst nietig te verklaren, maar deze vordering werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst wel degelijk was gesloten en dat [gedaagde] aansprakelijk was voor de schade die Trinco had geleden. De proceskosten werden eveneens aan [gedaagde] opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/574555 / HA ZA 19-477
Vonnis van 12 februari 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TRINCO B.V.,
gevestigd te Houten,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. F.M. Schmitz te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. M.G.J. Smit te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Trinco en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 mei 2019 met producties,
  • de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie met producties,
  • de brief van de rechtbank van 11 september 2019 waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
  • de conclusie van antwoord in reconventie met producties,
  • de Korte opsomming punten comparitie, zijdens [gedaagde] ,
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 januari 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Trinco enerzijds en [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] anderzijds, hebben op respectievelijk 6 juni 2018 en 8 juni 2018 een zogeheten Loan Agreement (verder “de overeenkomst”) ondertekend. Namens [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] is de overeenkomst ondertekend door [gedaagde] , in zijn hoedanigheid van (middellijk) bestuurder van beide vennootschappen.
2.2.
In de overeenkomst is onder meer vastgelegd:
“(…)
Party A[Trinco; rechtbank]
Lents to Party B[ [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] ; rechtbank]
be an amount up to € 30.000,- (incl. earlier payments amounting to € 8,63k).
(…)
  • Duration: final payback: 31 december 2019.
  • Interest: marketbased interest of 6% per 12 months
(…)

Guarantees: Party B gives the following guarantees to Party A:
(…)
3. Repayment out of a sales of Party B / [gedaagde] property at [adres] , [woonplaats] .
(…)
2.3.
Er zijn door [naam bedrijf 1] en [naam bedrijf 2] geen betalingen aan Trinco gedaan uit hoofde van de overeenkomst.
2.4.
Zowel [naam bedrijf 1] als [naam bedrijf 2] waren ten tijde van de ondertekening van de overeenkomst al jaren zogenaamde “lege vennootschappen”. Beide vennootschappen zijn op 31 december 2018 ontbonden.
2.5.
De in de overeenkomst genoemde onroerende zaak aan de [adres] , [woonplaats] , is de echtelijke woning van [gedaagde] en diens echtgenote.
2.6.
[gedaagde] wist ten tijde van het ondertekenen van de overeenkomst dat zijn echtgenote nooit haar medewerking zou verlenen aan de in de overeenkomst genoemde zekerheden.

3.Het geschil

in conventie en in reconventie

3.1.
Trinco vordert in conventie – samengevat – na vermindering van eis, om [gedaagde] , bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van € 29.824,00, vermeerderd met de contractuele rente en kosten, waaronder de beslagkosten.
3.2.
Trinco voert daartoe aan dat [gedaagde] als (middelijk) bestuurder van [naam bedrijf 1] en van [naam bedrijf 2] (verder “de vennootschappen) bij het aangaan van de overeenkomst wist of behoorde te weten dat de vennootschappen niet aan hun verplichtingen jegens Trinco (betaling en het stellen van zekerheden) uit hoofde van de overeenkomst zouden kunnen voldoen. [gedaagde] heeft daarmee onrechtmatig gehandeld en is aansprakelijk voor de door Trinco geleden schade ter hoogte van het uitgeleende bedrag, vermeerderd met de rente. Totaal is een bedrag van € 29.824,00 uit hoofde van de overeenkomst aan de vennootschappen geleend, in verschillende deelbetalingen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering in conventie. [gedaagde] voert daartoe aan nooit de bedoeling te hebben gehad zekerheden te stellen of een overeenkomst van geldlening aan te gaan. [gedaagde] heeft in zijn hoedanigheid van bestuurder van de vennootschappen gedwaald en de overeenkomst is daarom vernietigbaar. De bedragen die door Trinco aan de vennootschappen zijn betaald betroffen geen lening, maar sponsoring.
3.4.
[gedaagde] ’s echtgenote heeft daarnaast geen toestemming als bedoeld in artikel 1:88 Burgerlijk Wetboek gegeven om de echtelijke woning te bezwaren. Dit gedeelte van de overeenkomst is daarom nietig. Daarnaast heeft Trinco met betrekking tot de bestuurdersaansprakelijkheid niet voldaan aan haar stelplicht, aldus [gedaagde] .
3.5.
In reconventie vordert [eiser] de overeenkomst nietig te verklaren, dan wel de overeenkomst te vernietigen, op grond van de in conventie gestelde dwaling en nietigheid op grond van artikel 1:88 Burgerlijk Wetboek. Daarnaast vordert [eiser] om het gelegde beslag op te heffen, met veroordeling van Trinco in de kosten in reconventie.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.7.
In reconventie voert Trinco verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
in conventie en in reconventie
3.8.
Dat de overeenkomst daadwerkelijk is gesloten, is tussen partijen niet in geschil.
3.9.
[gedaagde] heeft ter betwisting van de vorderingen in conventie gesteld dat hij nooit heeft bedoeld om namens de vennootschappen een overeenkomst van geldlening aan te gaan en dus heeft gedwaald. Dit verweer, voor zover de rechtbank dat kan volgen, is in het licht van hetgeen Trinco met betrekking tot de (aard van de) overeenkomst heeft aangevoerd en met stukken onderbouwd, onvoldoende gemotiveerd en de rechtbank gaat aan dat verweer voorbij.
3.10.
Dat door Trinco aan de vennootschappen gelden zijn betaald is tussen partijen evenmin in geschil.
3.11.
[gedaagde] heeft dienaangaande gesteld dat die betalingen sponsorgelden zouden betreffen en geen geldlening, zodat daarvoor geen terugbetalingsverplichting zou bestaan. In het licht van hetgeen Trinco ter onderbouwing van haar vorderingen heeft aangevoerd omtrent de verschillende betalingen, waaronder naast het gevorderde bedrag inderdaad ook donaties, is deze stelling van [gedaagde] , zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, eveneens onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank zal aan die stelling voorbij gaan.
3.12.
Het verweer van [gedaagde] dat een gedeelte van de overeenkomst nietig zou zijn wegens het ontbreken van de op grond van artikel 1:88 Burgerlijk Wetboek benodigde toestemming van de echtgenote van [gedaagde] passeert de rechtbank ook. Het ontbreken van de benodigde toestemming brengt, anders dan [gedaagde] stelt, niet de nietigheid met zich mee. Op grond van artikel 1:88 Burgerlijk Wetboek is zo’n handeling in dat geval slechts de vernietigbaar. Enige vernietigingshandeling door diens echtgenote is door [gedaagde] echter niet gesteld. Evenmin is daarvan anderszins gebleken. Daarnaast wordt door Trinco niet gevorderd dat de bewuste zekerheid wordt nagekomen. Trinco vordert vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van een door [gedaagde] begane onrechtmatige daad. Die vordering staat los van een mogelijke vernietiging op grond van artikel 1:88 Burgerlijk Wetboek, en kan daardoor niet worden geraakt.
3.13.
Vaststaat voorts dat ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst:
  • [gedaagde] de alleen en volledig bevoegd bestuurder was van de vennootschappen,
  • de vennootschappen al gedurende meerdere jaren zogeheten “lege vennootschappen” waren,
  • [gedaagde] wist (zo heeft hij ter comparitie uitdrukkelijk verklaard) dat de voor de in de overeenkomst opgenomen zekerheden benodigde instemming van diens echtgenote, nooit door diens echtgenote gegeven zou worden.
3.14.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] , ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomst wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de vennootschappen niet aan hun verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst zouden kunnen voldoen en ook geen verhaal zouden bieden voor de daaruit door Trinco te lijden schade. Door desondanks de overeenkomst met Trinco namens de vennootschappen aan te gaan heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld jegens Trinco en is hij persoonlijk aansprakelijk voor de uit die onrechtmatige daad voortvloeiende schade (Beklamel-norm ECLI:NL:HR:1989:AB9521).
3.15.
De hoogte van de door Trinco gestelde schade is door [gedaagde] niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist, en zal derhalve worden toegewezen. De rechtbank verwijst hierbij naar randnummer 3.11 hiervoor.
3.16.
De gevorderde schade als gevolg van het onbetaald laten van de contractuele rente zal worden toegewezen over de verschillende deelbetalingen, zoals deze blijken uit de kolom “
2. Geldleningsovereenkomst;transacties en cumulatieven”, van het als productie 2 bij conclusie van antwoord in reconventie door Trinco overgelegde overzicht, steeds vanaf de dag volgende op die waarop een deelbetaling is gedaan.
3.17.
Trinco vordert [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op € 855,34 voor verschotten en € 695,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 695,00).
3.18.
De vorderingen van [eiser] in reconventie zal de rechtbank afwijzen. Voor wat betreft de vordering de overeenkomst nietig te verklaren dan wel te vernietigen verwijst de rechtbank naar wat hiervoor onder randnummers 3.9 en 3.12 is overwogen. Voor wat betreft de gevorderde opheffing van het gelegde beslag, die niet nader is gemotiveerd dan met de blote stelling dat de vordering (in conventie) van Trinco ongegrond zou zijn, volgt de afwijzing rechtstreeks uit hetgeen hiervoor ten aanzien van de vorderingen in conventie is overwogen.
3.19.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Trinco worden begroot op:
in conventie:
- dagvaarding € 86,18
- griffierecht 1.353,00
- salaris advocaat
1.390,00(2,0 punten × tarief € 695,00)
Totaal € 2.829,18
in reconventie:
- salaris advocaat €
347,50(1,0 punt × factor 0,5 × tarief € 695,00)
Totaal € 347,50

4.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Trinco te betalen een bedrag van € 29.824,00 (negenentwintig duizendachthonderdvierentwintig euro), vermeerderd een rente van 6% per jaar telkens vanaf de dag volgende op die waarop een deelbetaling uit hoofde van de lening aan de vennootschappen is gedaan, tot de dag van volledige betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 1.550,34,
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in conventie, aan de zijde van Trinco tot op heden begroot op € 2.829,18
4.4.
wijst de vorderingen in reconventie af,
4.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten in reconventie, aan de zijde van Trinco tot op heden begroot op € 347,50,
4.6.
verklaart dit vonnis ten aanzien van het onder 4.1., 4.2. 4.3. en 4.5. bepaalde uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2020.
[3195/2221]