ECLI:NL:RBROT:2020:12013

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
ROT 19/1934
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens onjuiste handelsdocumenten van dierlijke bijproducten

Op 23 december 2020 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een opslagbedrijf van dierlijk materiaal, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres kreeg een boete van € 2.500,- opgelegd vanwege het niet voldoen aan de eisen voor handelsdocumenten van dierlijke bijproducten, zoals vastgelegd in Europese verordeningen. De rechtbank oordeelde dat eiseres, ondanks haar bewering geen exploitant te zijn, onder de definitie van exploitant valt zoals beschreven in artikel 3 van Verordening 1069/2009. Dit houdt in dat zij verantwoordelijk is voor de controle en correctie van de handelsdocumenten voorafgaand aan het vervoer.

De rechtbank concludeerde dat eiseres de feitelijke controle had over de producten, ook al was zij slechts de bewaarder. De inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit toonde aan dat de traceerbaarheid van de producten niet gewaarborgd was, wat in strijd was met de geldende regelgeving. Eiseres had geen gronden aangevoerd tegen de hoogte van de boete en de rechtbank oordeelde dat de boete terecht was opgelegd. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. E.R. Houweling, in aanwezigheid van griffier mr. A.L. van der Duijn Schouten. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/1934

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,

gemachtigde: mr. B.M. Kleijs.

Procesverloop

Bij besluit van 23 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 2.500,- vanwege een overtreding van de Wet dieren.
Bij besluit van 7 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 november 2020. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De gemachtigde van eiseres heeft via een telefoonverbinding deelgenomen aan de zitting.

Overwegingen

1. Eiseres exploiteert een opslagbedrijf van dierlijk materiaal en daarvan afgeleide producten. Het gaat in deze zaak over een boete die is opgelegd omdat de handelsdocumenten van dierlijke bijproducten niet in orde waren. De voorschriften voor die handelsdocumenten staan in twee Europese verordeningen: Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (Verordening 1069/2009) en Verordening (EU) nr. 142/2011 van de Commissie van 25 februari 2011 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot uitvoering van Richtlijn 97/78/EG van de Raad wat betreft bepaalde monsters en producten die vrijgesteld zijn van veterinaire controles aan de grens krachtens die richtlijn (Verordening 142/2011).
2. Verweerder heeft aan eiseres de boete opgelegd voor het volgende beboetbare feit:
“De exploitant zag er niet op toe dat dierlijke bijproducten en afgeleide producten tijdens het vervoer vergezeld gingen van handelsdocumenten of gezondheidscertificaten waarop de vereiste informatie was opgenomen. De traceerbaarheid van partijen dierlijke- en/of afgeleide producten was niet geborgd (product, herkomst, bestemming). Dit is in strijd met artikel 17, eerste lid en Bijlage VIII, Hoofdstuk III, van Verordening 142/2011, gelet op artikel 21, tweede lid van Verordening 1069/2009.”
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Regeling dierlijke producten.
3. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 27 december 2017 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. De toezichthouder schrijft in het rapport onder meer het volgende:
"
Tijdens mijn inspectie welke plaats vond op het kantoor van [eiseres] gevestigd op de [adres] , vertelde ik aan de heer [naam] de reden van de inspectie. Het betrof een reguliere inspectie waarbij werd nagegaan of het bedrijf voldeed aan de gestelde eisen gezien de huidige erkenning. Tijdens het inzien van de handelsdocumenten welke verplicht zijn bij aan- en afvoer van dierlijke bijproducten, in dit geval categorie 3 materiaal, zag ik het volgende:
Partij 1 (bijlage 1) welke was aangevoerd op 19-07-2017 en afkomstig was van het [bedrijf A] , [adres] België; geen borging uit welke diersoort de partij afkomstig is, dit gezien de diverse aanwezige termen welke ik zag staan op de documenten (Pluimvee/Bonemeal/Paardenmeel).
-
Ik zag dat op CMR 1061955 dat de partij bestond uit de diersoort “Pluimvee”
-
Ik zag dat op het document MLI000145 Inslag 19-07-2017 onder Partijmutaties stond “Bonemeal” zonder vernoeming van diersoort.
  • Ik zag dat op de weeg bon [bedrijf A] geschreven stond 23 big bags “Paard”.
  • Ik zag dat op het Handelsdocument DOCOM.BE.2017.0003885- V1 stond onder 1.31 “Mammalia” wat staat voor Zoogdieren; niet inzichtelijk uit welke diersoort de partij bestaat.
Partij 2 (bijlage II) welke was aangevoerd 21-08-2017 met handelsdocument 363 (1.2);
  • Ik zag dat bij 1.8 stond IT (Italië) en bij 1.10 B (België). Deze termen staan voor de lidstaten waar de producten vandaan komen (IT) en naar toe gaan (B).
  • Ik zag dat 1.12 niet was ingevuld conform de geldende wetgeving; geen naam/adres van het oorsprong bedrijf zodat de herkomst niet is geborgd.
  • Ik zag dat 1.13 niet was ingevuld conform de geldende wetgeving zodat de tracking en tracing niet is na te gaan, dit gezien het feit dat het handelsdocument leidend is in deze.
De traceerbaarheid van deze beide partijen is niet geborgd, dit gezien de diersoort (aard van de partij/afzetmogelijkheden) en de herkomst cq bestemming. Het bedrijf had tijdens een eerdere inspectie een SW aangezegd gekregen daar destijds was geconstateerd dat de invulling van de handelsdocumenten onvoldoende was (bijlage III, kenmerk 260841488/28161).
Constatering:
Ik zag dat dierlijke bijproducten en/of afgeleide producten tijdens het vervoer niet vergezeld gingen van een handelsdocument waaruit bleek dat de tracking en tracing was geborgd (product/herkomst/bestemming).
3. Eiseres voert aan dat zij de overtreding niet heeft begaan omdat zij geen exploitant is in de zin van Verordening 1069/2009. Zij is geen eigenaresse of bezitster van de producten maar slechts de bewaarder ervan. Ook is zij geen vervoerder die de feitelijke macht over de goederen heeft bij het transport van de ene naar de andere exploitant. Eiseres is een tussenstation tussen exploitanten en treedt op als bewaarder ten behoeve van de eigenaar en exploitant, in dit geval [bedrijf A] . Om de goederen in opslag te kunnen nemen dienen zij vervoerd te worden naar eiseres en in dit geval heeft eiseres zelf de goederen opgehaald bij [bedrijf A] . De bewaring is aangevangen bij het inladen van de goederen en die bewaarneming is voortgezet in het vrieshuis van eiseres. Bovendien had [bedrijf A] en niet eiseres aangesproken moeten worden; eiseres beschikt niet over de gegevens voor het complementeren van de handelsdocumenten. Daarnaast voert eiseres aan dat onjuist is dat door het niet conform de regelgeving invullen van de documenten de traceerbaarheid niet gewaarborgd zou zijn. Het verliezen van de traceerbaarheid komt pas aan de orde als de goederen door eiseres als exploitant worden doorgezonden naar een andere exploitant en dat is ook het moment waarop de documenten door eiseres zouden moeten worden gecontroleerd, aldus eiseres.
3.1.
In artikel 17, eerst lid, van Verordening 142/2011 staat dat exploitanten erop toezien dat dierlijke bijproducten en afgeleide producten voldoen aan de eisen inzake verzameling, vervoer en identificatie van bijlage VIII, hoofdstukken I en II en tijdens het vervoer vergezeld gaan van handelsdocumenten of gezondheidscertificaten overeenkomstig de eisen van bijlage VIII, hoofdstuk III. In artikel 21, tweede lid, van Verordening 1069/2009 staat onder meer dat exploitanten ervoor zorgen dat dierlijke bijproducten en afgeleide producten tijdens het vervoer vergezeld gaan van een handelsdocument. Volgens verweerder heeft eiseres deze twee voorschriften overtreden, maar volgens eiseres gelden deze voorschriften niet voor haar omdat zij geen exploitant is.
3.2.
In artikel 3 van Verordening 1069/2009 is de definitie gegeven van exploitant: “de natuurlijke of rechtspersonen die de feitelijke controle hebben over een dierlijke bijproduct of een afgeleid product, waaronder vervoerders, handelaren en gebruikers.” Naar het oordeel van de rechtbank valt eiseres onder deze definitie. Uit het rapport van bevindingen en de daarbij gevoegde stukken blijkt duidelijk dat eiseres de dierlijke bijproducten heeft vervoerd. Maar ook indien eiseres alleen de producten zou hebben bewaard en opgeslagen op haar bedrijf had zij de feitelijke controle over de producten en is zij aan te merken als exploitant. Verweerder wijst er in het primaire besluit terecht op dat alle exploitanten die dergelijke partijen verzenden, vervoeren of ontvangen een administratie dienen bij te houden van die zendingen en van de bijbehorende documenten en dat iedereen die betrokken is bij het verzenden, vervoeren of ontvangen van partijen hierin een eigen verantwoordelijkheid heeft. Dat eiseres niet over de gegevens beschikte om de handelsdocumenten juist en volledig in te vullen, maakt niet dat de overtreding haar niet kan worden verweten. Eiseres heeft een eigen verantwoordelijkheid om de handelsdocumenten (voorafgaand aan het vervoer) te controleren en indien nodig tekortkomingen daarin te (laten) corrigeren. Dit is niet gebeurd. Uit het rapport van bevindingen en daarbij gevoegde documenten volgt dat van één partij niet duidelijk was van welke diersoort hij afkomstig was en dat van een andere partij gegevens over het bedrijf van oorsprong en het bedrijf van bestemming niet waren ingevuld. Terecht stelt verweerder dat de traceerbaarheid van de dierlijke bijproducten daardoor niet was gewaarborgd. Het is niet juist dat deze verplichtingen pas gelden bij het doorzenden van de partijen. Bovendien volgt uit overweging 22 van de preambule van Verordening 142/2011 dat exploitanten ervoor dienen te zorgen dat dierlijke bijproducten in alle fasen van de keten van productie tot gebruik en verwijdering traceerbaar zijn en dat dus onder meer de traceerbaarheid moet worden gewaarborgd door exploitanten die dierlijke bijproducten verzamelen of vervoeren.
4. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht vastgesteld dat artikel 17, eerste lid, van Verordening 142/2011 en artikel 21, tweede lid, van Verordening 1069/2009 zijn overtreden en terecht eiseres als overtreder aangemerkt. Verweerder was dus bevoegd eiseres daarvoor een boete op te leggen.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen gronden heeft gericht tegen de hoogte van de boete. Evenmin is de rechtbank gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder de boete had moeten matigen dan wel had moeten afzien van de oplegging van een boete.
6. Het beroep is dus ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op
23 december 2020.
de griffier is buiten staat
deze uitspraak te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.