ECLI:NL:RBROT:2020:12039

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
10/960245-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een crimineel samenwerkingsverband met als oogmerk de handel in verdovende middelen via het dark web

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich gedurende een jaar schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan een crimineel samenwerkingsverband. Dit samenwerkingsverband had als oogmerk de handel in verdovende middelen, waaronder MDMA, cocaïne en a-PVP, via het dark web. De verdachte werd vrijgesproken van het aanwezig hebben van 17 MDMA-tabletten, maar de rechtbank oordeelde dat het recht van de verdachte op een behandeling binnen een redelijke termijn was geschonden, wat in strafverminderende zin werd meegewogen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 182 dagen. De zaak omvatte meerdere zittingen en een wijziging van de tenlastelegging. De officieren van justitie hadden een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop in de zaak. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wist van het criminele oogmerk van de organisatie en dat haar gedragingen een ernstige ondermijning van de rechtsorde betekenden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde de gevangenisstraf op, waarbij ook de teruggave van een in beslag genomen Mercedes CLS werd gelast.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/960245-17
Datum uitspraak: 16 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] ,
raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 16 november 2017, 19 januari 2018, 12 april 2018, 14 juni 2018, 30 augustus 2018, 28 oktober 2020, 2 en 5 november 2020 en 16 december 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 28 oktober 2020 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. E. van Doorn en Z. Trokic, hierna te noemen de officier van justitie, hebben gevorderd:
  • vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, alsmede tot het opleggen van een geldboete van € 3.500,-.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
4.2.1.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak van de verdachte bepleit omdat niet kan worden bewezen dat zij opzet had op de deelneming aan de criminele organisatie. Voor het overige heeft de raadsman zich aangesloten bij hetgeen mr. Korvinus heeft aangevoerd in de zaak van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Dit verweer hield – kort gezegd – in dat geen sprake is van een crimineel samenwerkingsverband omdat het oogmerk van de samenwerking niet zag op het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10 van de Opiumwet.
4.2.2.
Beoordeling
Aan de verdachte is onder 2 ten laste gelegd de deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van bepaalde misdrijven van de Opiumwet.
Een criminele organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet vereist een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Niet vereist is dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is. Van deelneming aan het samenwerkingsverband is sprake indien de verdachte daartoe behoort en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van de betreffende misdrijven van de Opiumwet.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de eenmanszaak [naam bedrijf] via internet handelde in nieuwe psychoactieve stoffen (nps-en). [naam medeverdachte 1] is de oprichter en eigenaar van [naam bedrijf] . Naast de legale handel in chemicaliën heeft [naam medeverdachte 1] zich als vendor (aanbieder) [naam vendor 1] op verschillende dark markets beziggehouden met het verkopen en verzenden van harddrugs als MDMA, cocaïne, a-PVP en verschillende op lijst I van de Opiumwet voorkomende nps-en. Pakketten met drugs werden verstuurd naar adressen in binnen- en buitenland. Aanvankelijk werden bestellingen op het woonadres van [naam medeverdachte 1] verwerkt en ingepakt. Later gebeurde dit op de bedrijfslocatie aan de [adres] te Boxtel .
Vast staat dat een deel van de bedrijfsvoering van [naam vendor 1] bestond uit de illegale handel in harddrugs via het dark web en dat [naam medeverdachte 1] hierbij niet alleen heeft geopereerd.
Uit het dossier volgt dat [naam medeverdachte 2] vanaf mei 2017 in de woning in Helmond meerdere pakketten met harddrugs heeft ingepakt en verzonden in opdracht van [naam medeverdachte 1] en [naam bedrijf] . Dat [naam medeverdachte 2] wetenschap had van het illegale karakter van de verzonden stoffen leidt de rechtbank af uit de op het werkadres van haar partner aangetroffen handgeschreven prijslijst met verboden middelen, inloggegevens van Alphabay en Valhalla en een handleiding hoe bestellingen af te handelen op de dark markets.
Een samenwerkingsverband met [naam medeverdachte 3] acht de rechtbank daarentegen niet bewezen. Het is niet ondenkbaar dat [naam medeverdachte 3] op de hoogte was van de criminele activiteiten van [naam medeverdachte 2] voor [naam medeverdachte 1] en [naam vendor 1] . Dat de woning van [naam medeverdachte 3] door [naam medeverdachte 2] werd gebruikt als inpakadres en dat op hun huisadres pakketten voor [naam medeverdachte 1] en [naam vendor 1] werden ontvangen is echter te gering om te kunnen spreken van een (eigen) aandeel van [naam medeverdachte 3] in de organisatie.
Ook de verdachte, in dit verband ook aan te duiden als [naam verdachte] , de partner van [naam medeverdachte 1] , verrichtte werkzaamheden voor [naam vendor 1] . Zij hielp onder meer met het inpakken van de pakketten en het maken van adreslabels. Ook onderhield zij contact met [naam medeverdachte 2] en gaf haar op verzoek van [naam medeverdachte 1] instructies over het inpakken en versturen van pakketten via DHL, zodat aan de buitenkant niet te voelen was wat er in de enveloppen zat. Verder hielp [naam verdachte] [naam medeverdachte 2] met het inloggen op de dark markets als haar dat niet lukte. De rechtbank acht bewezen dat [naam verdachte] wist van het criminele oogmerk van [naam vendor 1] en wijst daarbij onder meer op de notities van [naam verdachte] in de aangetroffen agenda over XTC, a-PVP en Valhalla.
[naam medeverdachte 4] was sinds maart 2017 in dienst van [naam bedrijf] . Hij hield zich bezig met het verwerken van orders, het inpakken van de bestelde chemicaliën en het verzenden van de pakketten. Hoewel vast is komen te staan dat [naam medeverdachte 4] tijdens zijn werkzaamheden middelen als genoemd op lijst I van de Opiumwet heeft ingepakt en verzonden, acht de rechtbank niet bewezen dat hij wetenschap had van het illegale karakter van de stoffen en het criminele oogmerk van de organisatie. Van een crimineel samenwerkingsverband met [naam medeverdachte 4] is om die reden geen sprake.
Vastgesteld is dat [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] zich als vendor [naam vendor 2] op de dark markets Valhalla en Dream Market bezig hielden met het verkopen en verzenden van harddrugs als ketamine, cocaïne, XTC-pillen en MDMA. Pakketten met drugs (verstopt in uitgeholde kaarsen) werden door hen vanuit hun woning verstuurd naar adressen in het buitenland. In de berging van de woning en de schuur van hun grootmoeder zijn aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen aangetroffen. Als zodanig is [naam vendor 2] van [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] dan ook als crimineel samenwerkingsverband in de zin van artikel 11b van de Opiumwet aan te merken.
Het dossier bevat verschillende aanwijzingen dat er een verband bestaat tussen de vendor [naam vendor 1] van [naam medeverdachte 1] aan de ene kant en de vendor [naam vendor 2] van [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] aan de andere kant. Gewezen kan worden op de overeenkomsten aangaande de modus operandi van de beide aanbieders. Ook duiden de aangetroffen e-mailberichten op de HP laptop die is gevonden in de auto van [naam medeverdachte 6] op zakelijk contact tussen [naam medeverdachte 1] en broers [achternaam medeverdachten 5 en 6] . In het Excel-overzicht
Maandoverzicht 2017(eveneens aangetroffen op de voornoemde HP laptop) waarin een overzicht wordt gegeven van de verkopen per dark market, lijkt een verdeling te zijn gemaakt tussen [naam vendor 1] en [naam vendor 2] . Hoewel deze aanwijzingen een zekere relatie tussen de beide aanbieders veronderstellen en het erop lijkt dat [naam vendor 1] op enig moment de handel in harddrugs (
the real drugs) heeft overgedragen aan [naam vendor 2] , is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband te spreken. Veeleer lijkt er sprake van twee zelfstandig naast elkaar opererende organisaties.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode samen met de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven van de Opiumwet.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
zij in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 29 augustus 2017 te Boxtel
en/of Helmond, heeft deelgenomen aan een
organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
[naam medeverdachte 1] en/ [naam medeverdachte 2] , welke
organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10
derde, vierde, vijfde lid Opiumwet, namelijk
- het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en het verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben van mdma en cocaïne en a-PVP en acetylpsilocine en (een ester van) psilocine en O-acetylpsilocine en 4Fluoramfetamine en methoxetamine.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde, vijfde lid van de Opiumwet
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van een jaar schuldig gemaakt aan deelneming aan een crimineel samenwerkingsverband dat als oogmerk had de handel in verdovende middelen. De partner van de verdachte heeft in eerste instantie een bedrijf opgezet voor de verkoop van nieuwe psychoactieve stoffen (nps-en). Hij verkocht die middelen op verschillende dark markets op het dark web waaronder Alphabay en Valhalla. Op enig moment is hij naast deze (legale) nps-en ook verdovende middelen als MDMA, cocaïne en a-PVP en nps-en die op lijst I van de Opiumwet stonden op deze wijze te koop aan gaan bieden. Afnemers konden een bestelling plaatsen op de verschillende dark markets waar hij als vendor [naam vendor 1] actief was. De verdovende middelen werden vervolgens onder meer door de verdachte ingepakt en voorzien van adreslabels en met de post verzonden naar binnen- en buitenland. Verder gaf de verdachte instructies aan een andere medeverdachte over de wijze van inpakken en versturen van de pakketten, en met betrekking tot het inloggen op de dark markets. Bij de verzending van de pakketten werden fictieve afzendadressen opgegeven. Op die manier konden de verdachte en haar medeverdachten anoniem verdovende middelen te koop aanbieden en vervolgens verhandelen. Op deze wijze zijn een aanzienlijke hoeveelheid afnemers uit uiteenlopende landen op een planmatige wijze, met uitgekiend verpakkingsmateriaal en met fictieve retouradressen, bediend.
De verdachte heeft met haar gedragingen haar eigen gewin boven de veiligheid van de afnemers van de drugs gesteld en die afnemers willens en wetens bloot gesteld aan zeer ernstige gezondheidsrisico’s. De verdachte heeft deelgenomen aan een geraffineerde organisatie. Het spreekt voor zich dat een dergelijke organisatie met als doelstelling de handel in verdovende middelen een ernstige en ontoelaatbare ondermijning van de rechtsorde betekenen. Het is verder algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit. De rechtbank rekent de verdachte dit alles aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
7 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de verdachte in de bewezenverklaarde periode niet steeds in Nederland verbleef en aldus niet voltijds voor de organisatie werkzaamheden verrichtte.
De rechtbank is verder van oordeel dat gezien het totale tijdsverloop in deze zaak het recht van de verdachte op behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. De rechtbank zal hiermee in strafverminderende zin rekening houden.
Al deze omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank een lagere straf zal opleggen dan door de officieren van justitie is geëist.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een geldboete op te leggen ter omvang van het in conservatoir in beslag genomen geldbedrag omdat het neer zou komen op een verkapte ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Alles afwegend wordt een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden geacht. De verdachte zal dan ook worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 182 (honderd tweeëntachtig) dagen.

8..In beslag genomen voorwerpen

Ten aanzien van de op de als bijlage III aangehechte beslaglijst onder 1 genoemde in beslag genomen Mercedes CLS zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte nu daarvan niet kan worden vastgesteld dat het strafbare feit met behulp daarvan is begaan dan wel voorbereid.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op artikel 11b van de Opiumwet.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 182 (honderd tweeëntachtig) dagen;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van het voorwerp, geplaatst op de als bijlage III aangehechte lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van de onder 1 genoemde Mercedes CLS;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 december 2020.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 8 augustus 2017 te Boxtel , althans in Nederland
tezamen en in verenging met een ander of anderen, althans alleen
opzettelijk aanwezig heeft gehad (in de woning) 17 tabletten MDMA
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a,
vijfde lid van die wet;
(art 2 ahf/ ond C Opiumwet
Art 47 lid 1 ahf/ sub 1 Wetboek van Strafrecht
Art 10 lid 4 Opiumwet)
2.
zij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 29 augustus 2017 te Boxtel
en/of Beek en Donk en/of Helmond, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten
[naam medeverdachte 1] en/of, [naam medeverdachte 4] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 3]
en/of [naam medeverdachte 5] en/of [naam medeverdachte 6] en/of de natuurlijke perso(o)n(en) achter
de/het vendoraccount(s) van [naam vendor 1] en/of [naam vendor 2] en/of een of meer anderen, welke
organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10
derde, vierde, vijfde lid Opiumwet, namelijk
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het bereiden, bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van mdma en/of cocaïne en/of a-PVP en/of acetylpsilocine en/of (een ester van) psilocine en/of O-acetylpsilocine en/of 4Fluoramfetamine en/of methoxetamine, althans (een) middel(en) als bedoeld op lijst I van de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
(art 11b Opiumwet)