ECLI:NL:RBROT:2020:12040

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
10/960253-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en handel in verdovende middelen via dark web

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 16 december 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich gedurende een periode van ongeveer vier maanden schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen in georganiseerd verband. De verdachte hielp een vriend bij het verkopen van MDMA en a-PVP op dark markets op het dark web door bestellingen in te pakken en te versturen naar het buitenland. Daarnaast had de verdachte samen met een ander 105 gram cocaïne in haar bezit. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van de uitvoer van cocaïne, maar oordeelde dat haar recht op een redelijke termijn van behandeling was geschonden, wat in strafverminderende zin werd meegewogen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 8 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 180 uur. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de ondermijning van de rechtsorde door de georganiseerde drugshandel.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/960253-17
Datum uitspraak: 16 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsvrouw mr. L.A.C. ter Steeg, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 16 november 2017, 12 april 2018,
30 augustus 2018, 28 en 29 oktober 2020, 2 en 4 november 2020 en 16 december 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 28 oktober 2020 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. E. van Doorn en Z. Trokic, hierna te noemen de officier van justitie, hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 (met partiële vrijspraak van de uitvoer van cocaïne), 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van voorarrest alsmede tot een geldboete van € 3.000,-.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering feit 1
4.1.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat uit het dossier op geen enkele wijze is gebleken dat de verdachte betrokken is geweest bij de uitvoer van cocaïne zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van de uitvoer van MDMA en a-PVP geldt dat de verdachte niet willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard op uitvoer van stoffen die op lijst I van de Opiumwet staan. Zij hielp de medeverdachte [naam medeverdachte 1] met zijn bedrijf en hij had haar verteld dat het ging om legale stoffen. De verdachte had geen reden om daaraan te twijfelen nu [naam medeverdachte 1] een bedrijf had dat in nieuwe psychoactieve stoffen (nps-en) handelde.
4.1.2.
Beoordeling
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de uitvoer van cocaïne niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte van dat onderdeel zonder nadere motivering partieel zal worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de uitvoer van MDMA en a-PVP wordt het volgende overwogen.
Vast staat dat de verdachte diverse pakketjes met MDMA en a-PVP heeft ingepakt en naar het buitenland heeft verzonden. De verdachte heeft hieromtrent verklaard dat [naam medeverdachte 1] de middelen die moesten worden verzonden bij haar thuis bracht. Om te weten welke bestellingen er verstuurd moesten worden, logde zij in op de dark market Valhalla waar [naam medeverdachte 1] versleutelde berichten voor haar achterliet. In de berichten stond vermeld welke producten er verzonden moesten worden en waar het naar toe moest. Van de medeverdachte [naam medeverdachte 2] had zij instructies gekregen hoe de pakketjes ingepakt moesten worden.
Uit het dossier blijkt het volgende. Op de telefoon van [naam medeverdachte 2] is een WhatsApp gesprek met de verdachte van 22 mei 2017 aangetroffen waarin de verdachte aangeeft dat ‘zij niet kan inloggen op Valhalla want die VPN doet het niet, ze heeft een wachtwoord nodig’. In een WhatsApp gesprek op 20 juni 2017 geeft de verdachte aan dat ‘onze markt is verdwenen’ en zegt zij tegen [naam medeverdachte 2] dat zij tegen [naam medeverdachte 1] moet zeggen dat hij haar naar een andere markt stuurt. Bij de werkgever van [naam medeverdachte 3] , de vriend van de verdachte, is administratie aangetroffen die betrekking heeft op de verkoop van verdovende middelen. Deze administratie bevatte onder meer een prijslijst waarop producten stonden vermeld als a-PVP, MDMA, LSD en cocaïne. Verder bevatte het de inloggegevens van de dark markets Alphabay en Valhalla, informatie over hoe in te loggen op een VPN netwerk en TOR browser en diverse handleidingen hoe pakketten in te pakken, aan te melden en te versturen.
De verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij bekend is met deze administratie, zij gebruikte de stukken als instructie voor het verzenden van de pakketjes.
Als algemeen bekend mag worden verondersteld dat middelen die zijn vermeld op de prijslijst zoals MDMA en cocaïne, verboden middelen zijn in Nederland. Verder vond de verkoop van de middelen plaats via het dark web en verliep de communicatie van de verdachte met [naam medeverdachte 1] over de bestellingen ook via het dark web door middel van versleutelde berichten. Van het dark web is algemeen bekend dat daarvan gebruik wordt gemaakt door mensen die anoniem willen opereren. Een aanzienlijk deel van het dark web draait om illegale handel in goederen en diensten. Daar komt nog bij dat de verdachte zelf bij de politie heeft verklaard dat zij dacht dat de stoffen die [naam medeverdachte 1] met zijn bedrijf verkocht mogelijk in het buitenland niet legaal waren.
Gelet op de inhoud van de gevonden administratie, de wijze van communiceren en de manier van inpakken en verzenden, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat de verdachte bij het verzenden van de a-PVP en MDMA wist dat het om illegale verdovende middelen ging en had zij ook het opzet op de uitvoer van die middelen.
4.1.3.
Conclusie
Bewezen is dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de uitvoer van MDMA en a-PVP. De verdachte wordt partieel vrijgesproken van het medeplegen van het uitvoeren van cocaïne.
4.2.
Bewijswaardering feit 2
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.
Bewijswaardering feit 3
4.3.1.
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie. De verdachte heeft weliswaar gedragingen verricht ten behoeve van het bedrijf van [naam medeverdachte 1] of diens organisatie, maar niet kan worden vastgesteld dat de verdachte (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) wist dat de organisatie het plegen van drugsmisdrijven tot oogmerk had.
4.3.2.
Beoordeling
Aan de verdachte is onder 3 ten laste gelegd de deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van bepaalde misdrijven van de Opiumwet.
Een criminele organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet vereist een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Niet vereist is dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is. Van deelneming aan het samenwerkingsverband is sprake indien de verdachte daartoe behoort en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van de betreffende misdrijven van de Opiumwet.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de eenmanszaak [naam bedrijf] via internet handelde in nieuwe psychoactieve stoffen (nps-en). [naam medeverdachte 1] is de oprichter en eigenaar van [naam bedrijf] . Naast de legale handel in chemicaliën heeft [naam medeverdachte 1] zich als vendor (aanbieder) [naam vendor 1] op verschillende dark markets beziggehouden met het verkopen en verzenden van harddrugs als MDMA, cocaïne, a-PVP en verschillende op lijst I van de Opiumwet voorkomende nps-en. Pakketten met drugs werden verstuurd naar adressen in binnen- en buitenland. Aanvankelijk werden bestellingen op het woonadres van [naam medeverdachte 1] verwerkt en ingepakt. Later gebeurde dit op de bedrijfslocatie aan de [adres] te Boxtel.
Vast staat dat een deel van de bedrijfsvoering van [naam vendor 1] bestond uit de illegale handel in harddrugs via het dark web en dat [naam medeverdachte 1] hierbij niet alleen heeft geopereerd.
Uit het dossier volgt dat de verdachte, in dit verband ook aan te duiden als [naam verdachte] , vanaf mei 2017 in de woning in Helmond meerdere pakketten met harddrugs heeft ingepakt en verzonden in opdracht van [naam medeverdachte 1] en [naam bedrijf] . Dat [naam verdachte] wetenschap had van het illegale karakter van de verzonden stoffen leidt de rechtbank af uit de op het werkadres van haar partner [naam medeverdachte 3] aangetroffen handgeschreven prijslijst met verboden middelen, inloggegevens van Alphabay en Valhalla en een handleiding hoe bestellingen af te handelen op de dark markets. Een samenwerkingsverband met [naam medeverdachte 3] acht de rechtbank daarentegen niet bewezen. Het is niet ondenkbaar dat [naam medeverdachte 3] op de hoogte was van de criminele activiteiten van [naam verdachte] voor [naam medeverdachte 1] en [naam vendor 1] . Dat de woning van [naam medeverdachte 3] door [naam verdachte] werd gebruikt als inpakadres en dat op hun huisadres pakketten voor [naam medeverdachte 1] en [naam vendor 1] werden ontvangen is echter te gering om te kunnen spreken van een (eigen) aandeel van [naam medeverdachte 3] in de organisatie.
Ook de partner van [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 2] , verrichtte werkzaamheden voor [naam vendor 1] . Zij hielp onder meer met het inpakken van de pakketten en het maken van adreslabels. Ook onderhield zij contact met [naam verdachte] en gaf haar op verzoek van [naam medeverdachte 1] instructies over het inpakken en versturen van pakketten via DHL, zodat aan de buitenkant niet te voelen was wat er in de enveloppen zat. Verder hielp [naam medeverdachte 2] [naam verdachte] met het inloggen op de dark markets als haar dat niet lukte. De rechtbank acht bewezen dat [naam medeverdachte 2] wist van het criminele oogmerk van [naam vendor 1] en wijst daarbij onder meer op de notities van [naam medeverdachte 2] in de aangetroffen agenda over XTC, a-PVP en Valhalla.
[naam medeverdachte 4] was sinds maart 2017 in dienst van [naam bedrijf] . Hij hield zich bezig met het verwerken van orders, het inpakken van de bestelde chemicaliën en het verzenden van de pakketten. Hoewel vast is komen te staan dat [naam medeverdachte 4] tijdens zijn werkzaamheden middelen als genoemd op lijst I van de Opiumwet heeft ingepakt en verzonden, acht de rechtbank niet bewezen dat hij wetenschap had van het illegale karakter van de stoffen en het criminele oogmerk van de organisatie. Van een crimineel samenwerkingsverband met [naam medeverdachte 4] is om die reden geen sprake.
Vastgesteld is dat [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] zich als vendor [naam vendor 2] op de dark markets Valhalla en Dream Market bezig hielden met het verkopen en verzenden van harddrugs als ketamine, cocaïne, XTC-pillen en MDMA. Pakketten met drugs (verstopt in uitgeholde kaarsen) werden door hen vanuit hun woning verstuurd naar adressen in het buitenland. In de berging van de woning en de schuur van hun grootmoeder zijn aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen aangetroffen. Als zodanig is [naam vendor 2] van [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] dan ook als crimineel samenwerkingsverband in de zin van artikel 11b van de Opiumwet aan te merken.
Het dossier bevat verschillende aanwijzingen dat er een verband bestaat tussen de vendor [naam vendor 1] van [naam medeverdachte 1] aan de ene kant en de vendor [naam vendor 2] van [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] aan de andere kant. Gewezen kan worden op de overeenkomsten aangaande de modus operandi van de beide aanbieders. Ook duiden de aangetroffen e-mailberichten op de HP laptop die is gevonden in de auto van [naam medeverdachte 6] op zakelijk contact tussen [naam medeverdachte 1] en broers [achternaam medeverdachte 5 en 6] . In het Excel-overzicht
Maandoverzicht 2017(eveneens aangetroffen op de voornoemde HP laptop) waarin een overzicht wordt gegeven van de verkopen per dark market, lijkt een verdeling te zijn gemaakt tussen [naam vendor 1] en [naam vendor 2] . Hoewel deze aanwijzingen een zekere relatie tussen de beide aanbieders veronderstellen en het erop lijkt dat [naam vendor 1] op enig moment de handel in harddrugs (
the real drugs) heeft overgedragen aan [naam vendor 2] , is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband te spreken. Eerder lijkt er sprake van twee zelfstandig naast elkaar opererende organisaties.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte in de ten laste gelegde periode samen met de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven van de Opiumwet.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 t/m 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
zij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 mei 2017 tot en met 16 augustus 2017 te Helmond en/of Boxtel, tezamen en in vereniging met anderen,
(telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en heeft verkocht en heeft afgeleverd en heeft vervoerd en heeft verstrekt,
(telkens) een hoeveelheid mdma en/of
(in of omstreeks de periode van 30 juni 2017 tot en met 10 juli 2017) een hoeveelheid a-PVP,
zijnde middelen als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
zij op 16 augustus 2017 te Helmond, tezamen en in verenging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 105 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3.
zij in de periode van 1 mei 2017 tot en met 29 augustus 2017 te Boxtel en/of Helmond, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid Opiumwet, namelijk
- het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen en het verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben van mdma en/of cocaïne en/of a-PVP en/of acetylpsilocine en/of (een ester van) psilocine en/of O-acetylpsilocine en/of 4Fluoramfetamine en/of methoxetamine ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:

1. medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd

2. medeplegen van opzettelijk handelen met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

3. deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde, vierde, vijfde lid van de Opiumwet

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer vier maanden schuldig gemaakt aan de handel in verdovende middelen in georganiseerd verband. Een vriend van de verdachte verkocht op verschillende dark markets op het dark web verdovende middelen als MDMA en a-PVP. De verdachte hielp hem hiermee door in haar woning bestellingen met MDMA en a-PVP in te pakken en vervolgens te versturen naar het buitenland. Bij de verzending van de pakketten werden fictieve afzendadressen opgegeven. Op die manier konden zij zich anoniem op internet begeven en anoniem verdovende middelen te koop aanbieden en vervolgens verhandelen. Op deze wijze zijn een aanzienlijke hoeveelheid afnemers uit uiteenlopende landen op een planmatige wijze, met uitgekiend verpakkingsmateriaal en met fictieve retouradressen, bediend. Door de middelen naar het buitenland te versturen heeft de verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de uitvoer daarvan.
De verdachte heeft met haar gedragingen haar eigen gewin boven de veiligheid van de afnemers van de drugs gesteld en die afnemers willens en wetens bloot gesteld aan zeer ernstige gezondheidsrisico’s. De verdachte heeft deelgenomen aan een geraffineerde organisatie. Het spreekt voor zich dat een dergelijke organisatie met als doelstelling de handel in verdovende middelen een ernstige en ontoelaatbare ondermijning van de rechtsorde betekenen. Daarnaast heeft de verdachte ook nog samen met een ander een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne voorhanden gehad.
Het is algemeen bekend dat verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen en gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag bekostigen, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Van de handel in verdovende middelen is bovendien algemeen bekend dat dit steeds meer gepaard gaat met andere, ook zwaardere vormen van criminaliteit. De rechtbank rekent de verdachte dit alles aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
7 oktober 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de beperkte periode waarbinnen het strafbare feit heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is verder van oordeel dat gezien het totale tijdsverloop in deze zaak het recht van de verdachte op behandeling van haar strafzaak binnen een redelijke termijn is geschonden. De rechtbank zal hiermee in strafverminderende zin rekening houden.
Al deze omstandigheden tezamen maken dat de rechtbank een lagere straf zal opleggen dan door de officieren van justitie is geëist.
De rechtbank zal een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf voor de duur van 180 uur opleggen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een geldboete op te leggen ter omvang van het conservatoir in beslag genomen geldbedrag omdat het neer zou komen op een verkapte ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straffen passend en geboden.

8..In beslag genomen voorwerpen

Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de op de onder III aangehechte beslaglijst onder nummer 4 genoemde telefoon verbeurd te verklaren.
Beoordeling
De officier van justitie heeft verbeurdverklaring van de telefoon gevraagd nu daarop gesprekken staan over het verstoppen en weggooien van spullen. Het enkele feit dat er dergelijke gesprekken op de telefoon zijn aangetroffen maakt niet dat de telefoon vatbaar is voor verbeurdverklaring. Niet is komen vast te staan dat de telefoon door middel van het strafbare feit is verkregen of dat het strafbare feit met behulp van dit voorwerp is begaan dan wel voorbereid.
Ten aanzien van de in beslag genomen telefoon zal dan ook een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet.

10.. Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11..Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 t/m 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 5 (vijf) maanden niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten;
verbindt hieraan een proeftijd, die wordt gesteld op 2 jaar;
tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde de algemene voorwaarde niet naleeft;
stelt als algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 dagen;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de als bijlage III aangehechte lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: de onder 4 genoemde iPhone;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 december 2020.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Zij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 mei 2017 tot en met 16 augustus 2017 te Helmond en/of Boxtel en/of Eindhoven en/of Beek en Donk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of heeft afgeleverd en/of heeft vervoerd en/of heeft verstrekt,
(telkens) een hoeveelheid mdma en/of cocaïne en/of
(in of omstreeks de periode van 30 juni 2017 tot en met 10 juli 2017) een hoeveelheid a-PVP,
althans een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende respectievelijk
3,4-methyleendioxymethamfetamine, althans mdma, en/of a-PVP en/of alfa-pyrrolidinevalerofenon en/of cocaïne, zijnde die (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 ond A en B Opiumwet)
2.
zij op of omstreeks 16 augustus 2017 te Helmond, althans in Nederland tezamen en in verenging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 105 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 2 ond C Opiumwet)
3.
zij in of omstreeks de periode van 1 mei 2017 tot en met 29 augustus 2017 te Boxtel en/of Beek en Donk en/of Helmond, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 2] en/of, [naam medeverdachte 4] en/of [naam medeverdachte 3] en/of [naam medeverdachte 5] en/of [naam medeverdachte 6] en/of de natuurlijke perso(o)n(en) achter de/het vendoraccount(s) van [naam vendor 1] en/of [naam vendor 2] en/of een of meer anderen,,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid Opiumwet, namelijk
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het bereiden, bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van mdma en/of cocaïne en/of a-PVP en/of acetylpsilocine en/of (een ester van) psilocine en/of O-acetylpsilocine en/of 4Fluoramfetamine en/of methoxetamine, althans (een) middel(en) als bedoeld op lijst I van de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet;
(art 11b Opiumwet)