ECLI:NL:RBROT:2020:12042

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
10/960246-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in drugshandelzaak wegens gebrek aan bewijs van wetenschap en deelname aan criminele organisatie

In de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het uitvoeren en aanwezig hebben van verboden middelen volgens de Opiumwet, heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 december 2020 uitspraak gedaan. De verdachte werd vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij wetenschap had van de handel in of aanwezigheid van deze verboden middelen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de deelname van de verdachte aan een criminele organisatie die zich bezighield met drugshandel. De officieren van justitie hadden een gevangenisstraf van 10 maanden geëist, maar de rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzettelijk betrokken was bij de criminele activiteiten van de organisatie.

De rechtbank heeft in haar overwegingen gekeken naar de rol van de verdachte binnen de eenmanszaak [afkorting naam bedrijf], waar hij sinds maart 2017 werkzaam was. De verdachte hield zich bezig met het verwerken van orders en het verzenden van pakketten, maar ontkende wetenschap te hebben gehad van het illegale karakter van de stoffen waarmee hij werkte. De rechtbank vond dat de verklaring van de medeverdachte, die stelde dat de verdachte gewoon zijn werk deed zonder te weten welke producten legaal waren, steun gaf aan de ontkenning van de verdachte.

De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de criminele activiteiten van de organisatie en dat hij niet kon worden aangemerkt als deelnemer aan de criminele organisatie. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, en werd ook de verbeurdverklaring van in beslag genomen voorwerpen afgewezen, aangezien er geen veroordeling was.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijs van wetenschap en opzet in strafzaken, vooral in zaken die betrekking hebben op drugshandel en criminele organisaties. De rechtbank heeft de verdachte in zijn rechtvaardiging gesteund door te stellen dat de ten laste gelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen waren.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/960246-17
Datum uitspraak: 16 december 2020
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. J.J. Bussink, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 12 april 2018, 30 augustus 2018,
28 oktober 2020, 2 en 13 november 2020 en 16 december 2020.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 28 oktober 2020 overeenkomstig de vordering van de officieren van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officieren van justitie

De officieren van justitie mrs. E. van Doorn en Z. Trokic, hierna te noemen de officier van justitie, hebben gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 t/m 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de uitvoer van a-PVP naar onder andere Finland. De verdachte heeft een pakketje met a-PVP ingeleverd en wist ook van de verkoop en uitvoer hiervan gelet op zijn werkzaamheden bij [naam bedrijf] (hierna: [afkorting naam bedrijf] ). Het is niet komen vast te staan dat de verdachte ook wist dat er in cocaïne en MDMA werd gehandeld door [afkorting naam bedrijf] zodat ten aanzien daarvan wordt geconcludeerd tot vrijspraak. Tevens kan wettig en overtuigend worden bewezen dat hij samen met de medeverdachte [naam medeverdachte 1] de harddrugs aanwezig heeft gehad die zijn aangetroffen op de bedrijfslocatie van [afkorting naam bedrijf] aan de [adres] te Boxtel op 8 augustus 2017. Nu niet bewezen kan worden dat dit die dag of omstreeks die dag is verwerkt, wordt voor het onderdeel verwerken geconcludeerd tot vrijspraak. Verder kan wettig en overtuigend bewezen worden dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. De verdachte leverde pakketten (onder andere met a-PVP erin) in, was betrokken bij de verwerking en de afwerking van bestellingen en nam voor [naam medeverdachte 1] waar als hij op vakantie was. Dit alles terwijl de verdachte wist dat [afkorting naam bedrijf] werd gebruikt voor de drugshandel. Daarmee is zijn rol van voldoende gewicht om hem als deelnemer van de criminele organisatie aan te wijzen.
4.1.2.
Beoordeling
Feit 1 en 2
De verdachte was sinds maart 2017 in dienst van [afkorting naam bedrijf] , een eenmanszaak die via internet handelde in nieuwe psychoactieve stoffen. Zijn neef, de medeverdachte [naam medeverdachte 1] , is de oprichter en eigenaar van [afkorting naam bedrijf] . Uit het dossier volgt dat naast de legale handel in nieuwe psychoactieve stoffen een deel van de bedrijfsvoering van [afkorting naam bedrijf] bestond uit de illegale handel in harddrugs via het dark web. De verdachte had een arbeidsovereenkomst voor 30 uur per week en hield zich bezig met het verwerken van orders, het inpakken van de bestelde chemicaliën en het verzenden van de pakketten. De verdachte heeft namens [afkorting naam bedrijf] op 8 augustus 2017 poststukken ingeleverd en brieven gepost bij Gamma. Een van de door hem ingeleverde poststukken blijkt na nader onderzoek 1,24 gram a-PVP te bevatten. In het kantoorpand van [afkorting naam bedrijf] aan de [adres] in Boxtel, de werklocatie van de verdachte, zijn veel verschillende stoffen aangetroffen waarvan een beperkt deel voor komt op lijst I van de Opiumwet.
Overeenkomstig de standpunten van de officier van justitie en van de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de onder feit 1 ten laste gelegde uitvoer van MDMA en cocaïne niet wettig en overtuigend is bewezen.
Hoewel vast is komen te staan dat de verdachte tijdens zijn werkzaamheden ook middelen als genoemd op lijst I van de Opiumwet heeft ingepakt en verzonden, is de vraag of er voldoende bewijs is voor wetenschap (opzet) bij de verdachte van het verboden karakter van de middelen waar hij zich mee bezig heeft gehouden. De verdachte heeft ontkend die wetenschap te hebben gehad. Het ontbreken van wetenschap wordt ondersteund door de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] die heeft verklaard dat de verdachte gewoon uitvoerde wat hem gevraagd werd en hij niet wist welke producten legaal waren en welke niet. Weliswaar heeft de verdachte eenmaal gecorrespondeerd over (de onder feit 1 ten laste gelegde stof) a-PVP, maar dit betreft correspondentie op een moment dat a-PVP nog niet verboden was. Er is geen direct bewijs in het dossier waaruit blijkt dat de verdachte wetenschap had van de handel in of aanwezigheid van verboden stoffen door [afkorting naam bedrijf] . Die (mogelijke) wetenschap volgt ook niet uit andere door het openbaar ministerie aangehaalde omstandigheden, zodat de verdachte van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Daaruit volgt eveneens dat aan de verdachte ook geen voorwaardelijk opzet op het onder 2 ten laste gelegde verwerken, verkopen, verstrekken en aanwezig hebben van verboden stoffen kan worden verweten, zodat ook in dit opzicht de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
Feit 3
Aan de verdachte is onder 3 ten laste gelegd de deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van bepaalde misdrijven van de Opiumwet.
Een criminele organisatie in de zin van artikel 11b van de Opiumwet vereist een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. Niet vereist is dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is. Van deelneming aan het samenwerkingsverband is sprake indien de verdachte daartoe behoort en een aandeel heeft in gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Voldoende is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van de betreffende misdrijven van de Opiumwet.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de eenmanszaak [afkorting naam bedrijf] via internet handelde in nieuwe psychoactieve stoffen (nps-en). [naam medeverdachte 1] is zoals eerder aangegeven de oprichter en eigenaar van [afkorting naam bedrijf] . Naast de legale handel in chemicaliën heeft [naam medeverdachte 1] zich als vendor (aanbieder) [naam vendor 1] op verschillende dark markets beziggehouden met het verkopen en verzenden van harddrugs als MDMA, cocaïne, a-PVP en verschillende op lijst I van de Opiumwet voorkomende nps-en. Pakketten met drugs werden verstuurd naar adressen in binnen- en buitenland. Aanvankelijk werden bestellingen op het woonadres van [naam medeverdachte 1] verwerkt en ingepakt. Later gebeurde dit op de bedrijfslocatie aan de [adres] te Boxtel.
Vast staat dat een deel van de bedrijfsvoering van [afkorting naam bedrijf] bestond uit de illegale handel in harddrugs via het dark web en dat [naam medeverdachte 1] hierbij niet alleen heeft geopereerd.
Uit het dossier volgt dat [naam medeverdachte 2] vanaf mei 2017 in de woning in Helmond meerdere pakketten met harddrugs heeft ingepakt en verzonden in opdracht van [naam medeverdachte 1] en [naam bedrijf] . Dat [naam medeverdachte 2] wetenschap had van het illegale karakter van de verzonden stoffen leidt de rechtbank af uit de op het werkadres [naam medeverdachte 3] aangetroffen handgeschreven prijslijst met verboden middelen, inloggegevens van Alphabay en Valhalla en een handleiding hoe bestellingen af te handelen op de dark markets.
Een samenwerkingsverband met [naam medeverdachte 3] acht de rechtbank daarentegen niet bewezen. Het is niet ondenkbaar dat [naam medeverdachte 3] op de hoogte was van de criminele activiteiten van [naam medeverdachte 2] voor [naam medeverdachte 1] en [afkorting naam bedrijf] . Dat de woning van [naam medeverdachte 3] door [naam medeverdachte 2] werd gebruikt als inpakadres en dat op hun huisadres pakketten voor [naam medeverdachte 1] en [afkorting naam bedrijf] werden ontvangen is echter te gering om te kunnen spreken van een (eigen) aandeel van [naam medeverdachte 3] in de organisatie.
Ook de partner van [naam medeverdachte 1] , [naam medeverdachte 4] , verrichtte werkzaamheden voor [afkorting naam bedrijf] . Zij hielp onder meer met het inpakken van de pakketten en het maken van adreslabels. Ook onderhield zij contact met [naam medeverdachte 2] en gaf haar op verzoek van [naam medeverdachte 1] instructies over het inpakken en versturen van pakketten via DHL, zodat aan de buitenkant niet te voelen was wat er in de enveloppen zat. Voorts hielp [naam medeverdachte 4] [naam medeverdachte 2] met het inloggen op de dark markets als haar dat niet lukte. De rechtbank acht bewezen dat [naam medeverdachte 4] wist van het criminele oogmerk van [afkorting naam bedrijf] en wijst daarbij onder meer op de notities van [naam medeverdachte 4] in de aangetroffen agenda over XTC, a-PVP en Valhalla.
De verdachte, in dit verband ook aan te duiden als [naam verdachte] , was zoals genoemd sinds maart 2017 in dienst van [naam bedrijf] . Hij hield zich bezig met het verwerken van orders, het inpakken van de bestelde chemicaliën en het verzenden van de pakketten. Hoewel vast is komen te staan dat [naam verdachte] tijdens zijn werkzaamheden middelen als genoemd op lijst I van de Opiumwet heeft ingepakt en verzonden, acht de rechtbank niet bewezen dat hij wetenschap had van het illegale karakter van de stoffen en het criminele oogmerk van de organisatie. Van een crimineel samenwerkingsverband met [naam verdachte] is om die reden geen sprake.
Vastgesteld is dat [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] zich als vendor [naam vendor 2] op de dark markets Valhalla en Dream Market bezig hielden met het verkopen en verzenden van harddrugs als ketamine, cocaïne, XTC-pillen en MDMA. Pakketten met drugs (verstopt in uitgeholde kaarsen) werden door hen vanuit hun woning verstuurd naar adressen in het buitenland. In de berging van de woning en de schuur van hun grootmoeder zijn aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen aangetroffen. Als zodanig is [naam vendor 2] van [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] dan ook als crimineel samenwerkingsverband in de zin van artikel 11b van de Opiumwet aan te merken.
Het dossier bevat verschillende aanwijzingen dat er een verband bestaat tussen de vendor [afkorting naam bedrijf] van [naam medeverdachte 1] aan de ene kant en de vendor [naam vendor 2] van [naam medeverdachte 5] en [naam medeverdachte 6] aan de andere kant. Gewezen kan worden op de overeenkomsten aangaande de modus operandi van de beide aanbieders. Ook duiden de aangetroffen e-mailberichten op de HP laptop die is gevonden in de auto van [naam medeverdachte 6] op zakelijk contact tussen [naam medeverdachte 1] en de broers [achternaam medeverdachte 5 en 6] . In het Excel-overzicht
Maandoverzicht 2017(eveneens aangetroffen op de voornoemde HP laptop) waarin een overzicht wordt gegeven van de verkopen per dark market, lijkt een verdeling te zijn gemaakt tussen [afkorting naam bedrijf] en [naam vendor 2] . Hoewel deze aanwijzingen een zekere relatie tussen de beide aanbieders veronderstellen en het erop lijkt dat [afkorting naam bedrijf] op enig moment de handel in harddrugs (
the real drugs) heeft overgedragen aan [naam vendor 2] , is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband te spreken. Eerder lijkt er sprake van twee zelfstandig naast elkaar opererende organisaties.
4.1.3.
Conclusie
De ten laste gelegde feiten zijn niet wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt daarvan dan ook vrijgesproken.

5..In beslag genomen voorwerpen

5.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de op als bijlage II aangehechte beslaglijst onder nummer 1 genoemde capsules verbeurd te verklaren.
5.2.
Beoordeling
Verbeurdverklaring is alleen mogelijk bij een rechterlijke veroordeling. Nu de verdachte wordt vrijgesproken van alle aan hem ten laste gelegde feiten is verbeurdverklaring van de capsules niet mogelijk. Ten aanzien van de onder nummer 1 genoemde capsules zal dan ook een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

6..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

7..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1 t/m 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de als bijlage II aangehechte lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van: de onder nummer 1 genoemde capsules.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van der Groen, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.S. Beukema, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 december 2020.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 maart 2017 tot en met 16 augustus 2017 te Helmond en/of Boxtel en/of Eindhoven en/of Beek en Donk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of heeft verkocht en/of heeft afgeleverd en/of heeft vervoerd en/of heeft verstrekt,
(telkens) een hoeveelheid mdma en/of cocaïne, en/of
(in of omstreeks de periode van 30 juni 2017 tot en met 10 juli 2017) hoeveelheid a-PVP,
althans een (grote) hoeveelheid van een materiaal bevattende respectievelijk
3,4-methyleendioxymethamfetamine, althans mdma, en/of a-PVP, alfa-pyrrolidinevalerofenon, en/of cocaïne, zijnde (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,
(artikel 2 ond A en B Opiumwet)
2.
Hij op of omstreeks 8 augustus 2017 te Boxtel , althans in Nederland tezamen en in verenging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk heeft verwerkt en/of verkocht en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer:
(in de werkruimte, gelegen aan de [adres] :)
- 233,46 gram methoxetamine en/of
- 7,29 gram 4- fluoramfetamine en/of
- 720 gram 4-ACODMT en/of acetylpsilocine en/of psilocine en/of O-acetylpsilocine
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende methoxetamine en/of 4-fluoramfetamine en/of 4-ACODMT en/of acetylpsilocine en/of (een ester van) psilocine en/of O-acetylpsilocine, althans een hoeveelheid/hoeveelheden van een middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
(art 2 ahf/ ond B, C en D Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/ sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet)
3.
hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2017 tot en met 29 augustus 2017 te Boxtel en/of Beek en Donk en/of Helmond, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten [naam medeverdachte 1] en/of [naam medeverdachte 4] en/of [naam medeverdachte 2] en/of [naam medeverdachte 3] en/of [naam medeverdachte 5] en/of [naam medeverdachte 6] en/of de natuurlijke perso(o)n(en) achter de/het vendoraccount(s) van [afkorting naam bedrijf] en/of [naam vendor 2] en/of een of meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde, vijfde lid Opiumwet, namelijk
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het bereiden, bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben van mdma en/of cocaïne en/of a-PVP en/of acetylpsilocine en/of (een ester van) psilocine en/of O-acetylpsilocine en/of 4Fluoramfetamine en/of methoxetamine, althans (een) middel(en) als bedoeld op lijst I van de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet
(art 11b Opiumwet)