ECLI:NL:RBROT:2020:12109

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
24 december 2020
Zaaknummer
C/10/595250 / JE RK 20-1103
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervallenverklaring van schriftelijke aanwijzing in zorgregeling voor minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 12 juni 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot vervallenverklaring van een schriftelijke aanwijzing die was gegeven door de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (GI). De vader van de minderjarigen heeft verzocht om deze aanwijzing te laten vervallen, omdat hij zich zorgen maakt over de veiligheid van de kinderen bij de moeder. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de GI de zorgen van de vader serieus heeft genomen en dat er voldoende overleg heeft plaatsgevonden. De kinderrechter oordeelt dat de GI binnen de kaders van haar taak heeft gehandeld en dat de schriftelijke aanwijzing voldoende gemotiveerd is. De vader heeft in het verleden de zorgregeling niet nagekomen en de kinderrechter concludeert dat het aan de vader is om, indien hij van mening is dat de zorgregeling niet in het belang van de kinderen is, zich met spoed tot de rechter te wenden voor wijziging. De kinderrechter wijst het verzoek van de vader af, omdat er geen gegronde redenen zijn om de zorgregeling te wijzigen of stop te zetten. De beschikking is openbaar uitgesproken en hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/595250 / JE RK 20-1103
datum uitspraak: 12 juni 2020

beschikking op het verzoek tot vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing

in de zaak van

[naam vader] , hierna te noemen de vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

advocaat: mr. B.S. van Haeften, kantoorhoudende te Den Haag,
met betrekking tot

[naam minderjarige 1] ,

[naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum minderjarige 2] 2012 te [geboorteplaats minderjarige 2] , hierna te noemen [voornaam minderjarige 2] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

advocaat: mr. V.K.S. Deetman, kantoorhoudende te Dordrecht.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen van de vader, ingediend door zijn advocaat
mr. B.S. van Haeften, voornoemd, op 20 april 2020;
- de brief met bijlagen van de GI van 11 mei 2020;
- het verweerschrift met bijlagen van de moeder, ingediend door haar advocaat
mr. V.K.S. Deetman, voornoemd, op 25 mei 2020;
- aanvullende producties van de zijde van de vader, ingediend door mr. B.S. van Haeften op 28 mei 2020.
Vanwege het beleid van de Raad voor de rechtspraak om verspreiding van het COVID-19
virus tegen te gaan, zoals dat sinds 16 maart 2020 op www.rechtspraak.nl is gepubliceerd,
heeft er geen fysieke zitting plaats gevonden. Gelet hierop heeft de kinderrechter op 29 mei
2020 [voornaam minderjarige 1] afzonderlijk telefonisch gehoord. Vervolgens heeft de kinderrechter gezamenlijk - in een groepsgesprek - gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. B.S. van Haeften;
- de moeder, bijgestaan door mr. V.K.S. Deetman;
- een vertegenwoordiger van de GI, dhr. [naam vertegenwoordiger] .
De kinderrechter is van oordeel dat deze manier van horen – gelet op de huidige
uitzonderlijke omstandigheden – in deze zaak voldoende is om tot een goed oordeel te
kunnen komen en een beslissing te kunnen nemen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders.
[voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] wonen bij de vader.
Bij beschikking van 21 augustus 2019 is de ondertoezichtstelling van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] verlengd tot 2 september 2020.
Bij beschikking van 26 februari 2019 heeft de kinderrechter onder meer de volgende regeling
van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) bepaald:
- De moeder zal van elke twee weken één weekend omgang hebben met [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] ;
- De moeder zal [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op vrijdagmiddag zelf uit school ophalen (hoofdregel), bij verhindering zal zij zorg dragen voor vervanging (waarbij zij verantwoordelijk blijft). De moeder zal [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] tijdens de vakanties zelf ophalen bij de vader, zij belt aan bij de woning van de vader en loopt terug tot de voortuin, de kinderen komen dan naar buiten;
- De moeder zal bij de overdrachtsmomenten voor zorgen dat haar partner niet bij de woning van de vader aanwezig is. Dit betekent dat de partner van de moeder zal wachten in zijn auto die verderop in straat waar de vader woont staat geparkeerd;
- De vader draagt er zorg voor dat [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] op zondagavond om 17:00 uur bij de moeder worden opgehaald;
- De vader zal bij het ophalen aanbellen bij de woning van de vrouw en teruglopen naar de voortuin, waarna de kinderen naar buiten komen;
- De vader zal er bij de overdrachtsmomenten voor zorgen dat derden (personen die de man wenst mee te nemen) niet bij de woning van de vrouw aanwezig zijn. Dit betekent dat derden meegenomen door de vader in zijn auto zullen wachten die verderop in straat waar de moeder woont (en dus niet voor de woning van de moeder) staat geparkeerd;
- De vakanties van de kinderen zullen gelijkelijk (dus 50/50) worden verdeeld over de ouders, waarbij het aan de ouders is om dit, eventueel met behulp van de GI, nader in te vullen.
De GI heeft op 7 april 2020 een schriftelijke aanwijzing gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] . Hierin is het volgende opgenomen:
“Vader dient beide kinderen (vanaf 10 april 2020) weer volgens de bepaalde zorgregeling naar moeder te laten gaan en dient zijn medewerking daaraan te verlenen.”
Bij vonnis in kort geding van 14 mei 2020 heeft de rechtbank de vader veroordeeld tot nakoming van de zorgregeling zoals bepaald bij beschikking van 26 februari 2019. Tevens is de vader veroordeeld om aan de moeder een dwangsom te betalen van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij die zorgregeling niet nakomt, tot een maximum van
€ 10.000,- is bereikt.

Het verzoek en het standpunt van de vader

De vader heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing van de GI van 7 april 2020 vervallen te verklaren.
Door en namens de vader wordt het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht.
De vader maakt zich zorgen over de veiligheid van de kinderen als zij bij de moeder zijn, omdat er signalen blijven komen van [voornaam minderjarige 2] dat er sprake is (geweest) van mishandeling. De vader is in overleg geweest met de GI, instanties en de moeder om de zorgregeling te bespreken en te zoeken naar alternatieven, maar tevergeefs. De vader is van mening dat de GI onvoldoende heeft gereageerd op de zorgsignalen. Hoewel de GI heeft gezegd dat er gesprekken, onderzoeken en veiligheidsafspraken zouden komen, is de GI deze toezeggingen niet nagekomen. De GI heeft nagelaten om een deskundige in te schakelen en onderzoek te doen naar de thuissituatie bij de moeder, terwijl de vader hier meermaals om heeft gevraagd. De vader is dan ook van mening dat de schriftelijke aanwijzing onzorgvuldig tot stand is gekomen en daarnaast ontoereikend is gemotiveerd.

Het standpunt van de GI

De GI heeft ter zitting verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. De GI heeft voor het geven van de schriftelijke aanwijzing meerdere lange telefoongesprekken gevoerd met de vader, waarin duidelijk is aangegeven dat de vader niet degene is die mag beslissen of de kinderen wel of niet naar de moeder gaan. De GI heeft begrip voor de zorgen van de vader; daarom is ook het alternatief voorstel gedaan om even alleen [voornaam minderjarige 1] naar de moeder te laten gaan. Toen de vader ook [voornaam minderjarige 1] ging thuis houden, is de schriftelijke aanwijzing gegeven. Door [voornaam minderjarige 1] (en [voornaam minderjarige 2] ) te hebben thuis gehouden, heeft de vader hen het recht op omgang met de moeder ontnomen. Hoewel [voornaam minderjarige 2] vaker heeft gezegd dat hij geslagen is bij de moeder thuis, ondersteunt [voornaam minderjarige 1] dat verhaal niet. Van [voornaam minderjarige 2] is bekend dat hij wel eens een leugen vertelt. De GI heeft tegen de moeder gezegd dat zij [voornaam minderjarige 2] niet meer mag laten opdrukken, omdat dat een vorm van lijfstraf is. De GI is van mening dat een schriftelijke aanwijzing meer druk legt op de vader om de zorgregeling na te komen en niet meer voor eigen rechter te spelen

Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder is bij verweerschrift en ter zitting verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader. De vader is in het verleden al vijf keer eerder de zorgregeling niet nagekomen. De reden is altijd geweest dat hij zich zorgen maakt om de veiligheid bij de moeder thuis, terwijl alle betrokken instanties hebben vastgesteld dat het veilig genoeg is. Zondag heeft [voornaam minderjarige 2] bij de moeder thuis tijdens de omgang [voornaam minderjarige 1] geslagen. Daar spreekt de moeder hem dan op aan; dat mag hij niet doen. De moeder is van mening dat de vader de zorgregeling dient na te komen en dat hij beslissingen ten aanzien van de zorgregeling aan de rechter moet overlaten.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:263, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI ter uitvoering van haar taak schriftelijke aanwijzingen geven betreffende de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Zij kan dit onder meer doen indien dit noodzakelijk is om de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van een minderjarige weg te nemen.
Op grond van artikel 1:264, eerste lid, BW kan de kinderrechter op verzoek van een met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaar of ouder een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren.
Een schriftelijke aanwijzing moet worden beschouwd als een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In dat kader moet de kinderrechter beoordelen of het besluit zorgvuldig tot stand is gekomen, of de relevante belangen kenbaar zijn afgewogen en of het besluit deugdelijk is gemotiveerd. Een aanwijzing behoort pas dan te worden gegeven als door middel van overleg en overreding de gewenste medewerking van ouder en/of minderjarige niet wordt verkregen.
Op grond van artikel 1:265g of artikel 1:377e BW kan de kinderrechter op het verzoek van onder meer een ouder en/of de GI een eerder door de kinderrechter vastgelegde zorgregeling wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
Uit vorenstaande volgt dat het in deze zaak niet aan één van de ouders of de GI is om de door de kinderrechter op 26 februari 2019 vastgestelde zorgregeling te wijzigen of stop te zetten, zeker niet als de andere ouder zich daar tegen verzet en de GI na onderzoek geen gegronde redenen ziet om de zorgregeling aan te (laten) passen. Indien onder die omstandigheden een van betrokkenen van mening blijft dat de zorgregeling niet langer in het belang van de kinderen is, is het aan deze betrokkene om zich (met spoed) tot de rechter te wenden met een verzoek om wijziging.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de telefonische zitting is gebleken dat de GI de zorgen van de vader serieus heeft genomen en uitgebreid met hem in overleg is gegaan. Op het moment dat de vader, na stopzetting van de omgang van [voornaam minderjarige 2] met de moeder, ook de omgang van [voornaam minderjarige 1] met de moeder stop zette, heeft de GI de schriftelijke aanwijzing gegeven. In de schriftelijke aanwijzing wordt een weging van de meningen van de belanghebbenden gegeven waarin de GI onder meer vermeldt dat er een beeld ontstaat waarin de loyaliteit van beide kinderen weer ernstig aangetast wordt.
De kort geding-rechter heeft op 14 mei 2020 geoordeeld, kort gezegd, dat op dat moment onverkorte nakoming van de zorgregeling niet strijdig was met de belangen van de kinderen en dat de vader de zorgregeling moest nakomen. Ten tijde van de telefonische zitting in de onderhavige zaak zijn de kinderen weer beiden bij de moeder geweest. Ook de kinderrechter is uit de stukken en het besprokene tijdens de telefonische zitting van 29 mei 2020 niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de zorgregeling niet voortgezet zou behoren te worden.
Op grond van het vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat de GI binnen de kaders waarin zij moet handelen, heeft ondernomen wat van haar verwacht mag worden. Er is serieus en uitgebreid op de zorgen van de vader ingegaan. Dit leidde niet tot een oplossing; in tegendeel terwijl de GI de zorgregeling niet in strijd met de belangen van de kinderen achtte, liet de vader uiteindelijk geen van beide kinderen meer naar de moeder gaan. Meewegend dat de GI in beginsel gehouden is toe te zien op de naleving van een door de kinderrechter vastgelegde zorgregeling, is de kinderrechter van oordeel dat de GI zorgvuldig heeft gehandeld en de schriftelijke aanwijzing voldoende heeft gemotiveerd. Ook verder is niet gebleken van omstandigheden of gebreken aan de schriftelijke aanwijzing op grond waarvan deze vervallen verklaard zou moeten worden. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de vader afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.M.P. van de Kamp als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.