De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. De feitelijke grond voor de opzegging is gelegen in het zeer frequente (“permanente”, in termen van de statuten) verblijf vanaf in elk geval oktober 2016 in [naam gedaagde] tuinhuisje van [naam gedaagde] ex-partner – die, naar tussen partijen niet in geschil is, te kampen heeft met aanhoudende mentale problemen – en haar gedrag.
Hierover is blijkens een gespreksverslag van 5 november 2016 met [naam gedaagde] gesproken; daarbij is ook de overlast die werd veroorzaakt door de vele katten die op de tuin van [naam gedaagde] verbleven besproken en is deze door [naam gedaagde] wel erkend.
Nadat ook inschakeling van hulpverlening voor de ex-partner van [naam gedaagde] niet tot een oplossing heeft geleid, is [naam gedaagde] bij brieven van 23 februari 2017 en 2 maart 2017 door de Vereniging gewaarschuwd dat zijn lidmaatschap dreigde te worden opgezegd.
Vanwege bestuurswisselingen is toen geen verdere actie ondernomen, aldus de Vereniging, maar op 25 april 2018 is opnieuw een brief aan [naam gedaagde] gestuurd, met de verwachting van het bestuur dat binnen één maand een oplossing zou worden gevonden, omdat een aantal klachten waren ontvangen dat de tuin op een vuilstortplaats begon te lijken en dat door de ex-partner in borders gestrooid brood ratten, muizen en ander ongedierte aantrok, terwijl zij erg vervelend reageerde als zij daarop door mede-tuinders werd aangesproken. Volgens de Vereniging zijn in die periode ook verschillende andere klachten over de ex-partner binnengekomen, onder meer over een aan een kind gegeven speciaal recept waarmee zijn terminaal zieke vader beter zou worden, welke belofte een grote impact heeft gehad toen de vader toch overleed. Ook zou zij een lid van de Vereniging hebben bedreigd en zouden er, als [naam gedaagde] ook aanwezig was, luidruchtige scheldpartijen zijn geweest. Verder is door de Vereniging geconstateerd dat de ex-partner bomen in de omgeving van de tuin insmeerde met urine, omdat deze de kanker van de bomen zou genezen. Daarnaast heeft op 30 juli 2018 een lid aangifte van mishandeling – een klap op de arm met de vlakke hand – van haar kind door de ex-partner gedaan.
Bij brief van 4 augustus 2018 heeft de Vereniging de ex-partner van [naam gedaagde] de toegang tot het complex ontzegd: weliswaar verbleef zij er met toestemming van [naam gedaagde], maar alle klachten, gesprekken, e-mails en brieven bijeen genomen kwam het bestuur tot de conclusie dat zij zich niet hield aan de regels van statuten en reglementen en dat er geen verbetering viel te verwachten, aldus de Vereniging. Tevens is in de brief van 4 augustus 2018 aangekondigd dat wanneer zijn ex-partner zich zou beroepen op toestemming van [naam gedaagde], zijn lidmaatschap zou worden opgezegd. [naam gedaagde] en zijn ex-partner zijn uitgenodigd voor een gesprek op 11 augustus 2018. [naam gedaagde] is op dat gesprek verschenen en heeft blijkens het opgemaakte gespreksverslag de klachten van het bestuur weersproken en daarbij aan het bestuur gevraagd aan te tonen dat de klachten op waarheid berusten. In de brief van 13 augustus 2018 heeft het bestuur bevestigd niet in te gaan op de vraag naar de namen van de leden die klagen. Er waren volgens het bestuur meer klachten dan ooit en inmiddels was de hiervoor bedoelde aangifte gedaan door een tuinlid en was de wijkagent betrokken. Het bestuur heeft tevens verklaard dat zij van mening was dat zij meer heeft gedaan dan nodig en contact heeft gezocht met het behandelteam van de ex-partner om aandacht te krijgen voor de situatie. [naam gedaagde] heeft vervolgens verklaard dat hij niets kan doen en wel medewerking wil verlenen, maar dat het bestuur dan de oplossing moet aandragen, omdat het meer mogelijkheden heeft dan hij en instanties zou kunnen aanschrijven voor een woonplek.
Op 30 augustus 2018 heeft het bestuur [naam gedaagde] een finale waarschuwing gestuurd en daarin onder meer de expliciete aanwijzing gegeven dat zijn ex-partner per 30 september 2018 geen toegang meer heeft tot het tuincomplex omdat zij overlast veroorzaakt, waarbij het de verantwoordelijkheid van [naam gedaagde] is om haar dat duidelijk te maken en erop toe te zien.
Niet in geschil is dat de ex-partner nadien een klein jaar in Frankrijk en bij een dochter heeft verbleven.
Bij brief van 19 juni 2019 deelt het bestuur [naam gedaagde] mede dat opnieuw is geconstateerd dat zijn ex-partner in het tuinhuisje van [naam gedaagde] verblijft en dat het bestuur voornemens is het lidmaatschap van [naam gedaagde] op te zeggen. [naam gedaagde] is uitgenodigd voor een gesprek op 29 juni 2019.
Bij brief van 3 juli 2020 is vervolgens het lidmaatschap opgezegd, nadat [naam gedaagde] niet op genoemde uitnodiging was ingegaan.
Niet in geschil is dat de ex-partner eind 2019 in een traject is opgenomen, dat zij huisvesting heeft gekregen en dat zij vanaf omstreeks februari 2020 niet meer op het complex is geweest.