In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 3 november 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige [naam kind], geboren in 2006 te Curaçao. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond als verzoeker aangemerkt. De minderjarige woont bij zijn vader, die geen gezag over hem heeft, terwijl de moeder het ouderlijk gezag uitoefent. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de minderjarige, de vader, de moeder en een vertegenwoordigster van de GI zijn gehoord.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van [naam kind] en dat de moeder moeite heeft om aan te sluiten bij de behoeften van het kind. De vader heeft aangegeven gezamenlijk gezag te willen aanvragen, maar de moeder vertoont een wisselend patroon in het verlenen van toestemming hiervoor. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk blijft en dat het van belang is dat [naam kind] bij zijn vader blijft wonen, waar hij goed gedijt.
Op basis van de feiten en de wettelijke criteria, zoals genoemd in artikel 1:255 en artikel 1:265b van het Burgerlijk Wetboek, heeft de kinderrechter besloten om de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen tot 9 november 2021 en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader eveneens te verlengen tot dezelfde datum. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.