In deze zaak heeft de kinderrechter op 9 december 2020 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. Het verzoek tot ondertoezichtstelling is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht op 30 november 2020 en is op 1 december 2020 ingekomen bij de griffie. De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij de moeder, een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond aanwezig waren. De vader is niet verschenen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de moeder, bij wie [naam kind] woont. Eerder, op 30 september 2020, was [naam kind] voorlopig onder toezicht gesteld. De Raad verzoekt nu om een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, omdat er nog steeds risicofactoren zijn die de ontwikkeling van [naam kind] bedreigen. De moeder heeft een belast verleden en er zijn zorgen over haar emotionele beschikbaarheid voor [naam kind].
De kinderrechter heeft de standpunten van de betrokken partijen gehoord en geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de vader geen belanghebbende is in deze procedure, omdat hij geen gezag heeft over [naam kind] en niet samenwoont met de moeder. De kinderrechter heeft [naam kind] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond voor de duur van twaalf maanden, met ingang van 9 december 2020. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en hoger beroep kan worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag.