19.2.Over de stelling van verweerder dat de geluidmeting die bij hoge buitentemperatuur is uitgevoerd buiten beschouwing moet blijven, omdat deze hoge temperaturen niet representatief zijn, heeft de StAB in haar rapport opgemerkt dat de jaren 2019 en 2020 meer dan 12 van zulke warme dagen kenden. Omdat het op grond van meteorologische gegevens aannemelijk is dat ook in de toekomst sprake zal zijn van minimaal 12 van zulke warme dagen per jaar, zijn de geluidmetingen onder zeer warme omstandigheden (met de koelinstallaties op vol vermogen) daarom volgens de StAB wel representatief. Uit die geluidmetingen blijkt een overschrijding van de geluidnormen.
Lidl merkt op dat er gedurende de meting die door de StAB is uitgevoerd op 11 augustus tussen 15:00 en 16:00 uur geen sprake is geweest van een representatieve bedrijfssituatie, omdat de buitentemperatuur 33 °C bedroeg, iets wat zich blijkens 'weerstatistieken.nl' in 2019 en 2020 maximaal vijf keer per jaar voordeed. De rechtbank overweegt daarover dat de StAB ter zitting heeft verklaard dat de uitslag van een geluidsmeting bij 29 °C niet wezenlijk zal verschillen van het resultaat van die meting bij 33 °C en overigens gelijke omstandigheden.
De StAB heeft daarbij in haar verslag ter zake van de meting op die dag aangegeven dat de gehele dagperiode van 7:00 uur tot 19:00 uur loopt, dat de koelinstallaties in de ochtenduren minder vermogen hoeven te leveren en dus ook een lagere geluidemissie hebben waardoor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de dagperiode daarom enkele dB’s lager zal zijn dan de 57 dB(A) zoals door de StAB is bepaald, maar dat het op basis van deze meting wel aannemelijk is dat de koelinstallaties in de dagperiode de geluidnorm van 50 dB(A) uit het Activiteitenbesluit overschrijden. De rechtbank volgt ook die redenering.
20. Hetgeen overigens door verweerder en Lidl naar aanleiding van het verslag van de StAB naar voren is gebracht geeft de rechtbank onvoldoende concrete aanknopingspunten om niet uit te gaan van het verslag en de daarin verwoorde conclusies. Daarbij neemt zij mede in aanmerking dat de StAB de reacties op het conceptadvies uitgebreid heeft beantwoord en voor zover nodig haar verslag daarop heeft aangepast. De StAB heeft de onder rechtsoverweging 10.7. getrokken conclusie inzichtelijk uiteengezet.
Op basis van de eerdere metingen, in samenhang met de melding van Lidl dat er sinds 2014 geen wijzigingen aan de koelinstallaties hebben plaatsgevonden, alsmede op basis van de meting van DPA van 24 juli 2018, in samenhang met de andere bevindingen door de StAB en de door haar getrokken conclusies, kan naar het oordeel van de rechtbank niet met zekerheid worden geconcludeerd dat tijdens het nemen van de bestreden besluiten geen sprake was van een overschrijding van de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit.
21. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet enkel op basis van de rapportages uit het verleden de handhavingsverzoeken van eisers heeft kunnen afwijzen. Verweerder heeft niet dan wel onvoldoende zorgvuldig onderzocht of het door de koelinstallaties van de Lidl geproduceerde geluid ter plaatse van de woningen van eisers voldoet aan de normen zoals vermeld in het Activiteitenbesluit. Het betoog van eisers ter zake slaagt.
22. Het voorgaande betekent dat verweerder de bestreden besluiten in strijd met artikel 3:2 van de Awb onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid. De beroepen zijn gegrond. De bestreden besluiten zullen worden vernietigd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat er eerst een zorgvuldig geluidsonderzoek ter plaatse dient plaats te vinden. De rechtbank ziet om diezelfde reden geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht een tussenuitspraak te doen, om verweerder in de gelegenheid te stellen de gebreken te herstellen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
23. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal zij bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
24. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor eiser vast op € 1050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1). Voor eiseres stelt de rechtbank de gemaakte proceskosten eveneens vast op € 1050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).
Eisers hebben gevraagd om vergoeding in verband met het opstellen van een deskundigenrapport. De rechtbank acht het inroepen van een deskundige in dit geval redelijk omdat eisers dit rapport hebben laten opstellen ter onderbouwing van hun standpunt dat de koelinstallaties van Lidl niet voldoen aan de geluidsnormen van artikel 2.17 van het Activiteitenbesluit. Om die reden komen de daarvoor gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking. Omdat de deskundigenkosten van € 4537,50 voor beide partijen zijn gemaakt, zal de veroordeling van proceskosten op dit punt ten behoeve van beide partijen, ieder voor de helft, worden uitgesproken.