ECLI:NL:RBROT:2020:1238

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 februari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
C/10/590225 / JE RK 20-225
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van kinderen in verband met opvoedingssituatie en gezondheidsproblemen ouders

Op 7 februari 2020 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam een beschikking uitgesproken betreffende de ondertoezichtstelling van twee kinderen, [naam kind 1] en [naam kind 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 23 januari 2020 een verzoek ingediend tot ondertoezichtstelling, dat op 27 januari 2020 bij de griffie is ingekomen. De ouders van de kinderen, de moeder en de vader, zijn gehoord tijdens de zitting, evenals een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West. De kinderen wonen feitelijk bij de moeder, terwijl de vader een goede omgangsregeling heeft. Er zijn zorgen over de opvoedsituatie, mede door gezondheidsproblemen van de ouders en eerdere meldingen bij Veilig Thuis. De moeder heeft weerstand tegen hulpverlening, wat de situatie bemoeilijkt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen en dat de huidige hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende is. Daarom is besloten om de kinderen voor de duur van twaalf maanden onder toezicht te stellen van Jeugdbescherming West, met ingang van 7 februari 2020. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/590225 / JE RK 20-225
datum uitspraak: 7 februari 2020

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht, hierna te noemen de Raad,
gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1] , geboren op [geboortedatum kind 1] 2008 te [geboorteplaats kind 1] ,

hierna te noemen [naam kind 1]
,
[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2009 te [geboorteplaats kind 2] ,
hierna te noemen [naam kind 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] , hierna te noemen de vader,

wonende te [woonplaats vader] ,

[naam stiefvader] , hierna te noemen de stiefvader,

wonende te [woonplaats stiefvader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoek met bijlagen van de Raad van 23 januari 2020, ingekomen bij de griffie op 27 januari 2020.
Op 7 februari 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- een vertegenwoordigster van de Raad, mw. [naam vertegenwoordigster 1] ,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West (hierna: de GI), mw. [naam vertegenwoordigster 2] .
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de moeder,
- de vader,
- de stiefvader.

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] wordt uitgeoefend door de ouders.

[naam kind 1] woont bij de moeder. [naam kind 2] woont bij de vader.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] en [naam kind 2] voor de duur van twaalf maanden.
De Raad handhaaft ter zitting het verzoek. Er bestaan zorgen over de opvoedsituatie van de kinderen, in combinatie met de forse gezondheidsproblemen van de ouders. Er zijn meerdere meldingen gedaan bij Veilig Thuis. Er is verschillende hulpverlening ingezet binnen het vrijwillig kader. Er is echter vooralsnog onvoldoende zicht op de thuissituatie. De moeder heeft veel weerstand tegen de hulpverlening. Ook de school van de kinderen maakt zich zorgen om de kinderen. Daarnaast geven ook de kinderen aan dat er zorgen zijn en dat de thuissituatie moeten veranderen.

Het standpunt van de GI

De GI sluit zich ter zitting aan bij het standpunt van de Raad. De kinderen wonen feitelijk bij de moeder en hebben een goede omgangsregeling met de vader. Ook de ouders hebben goed contact met elkaar. De moeder laat echter praktische zaken liggen. De vader wil dit graag op zich nemen en voelt zich daar verantwoordelijk voor. De moeder heeft een eigen negatief jeugdzorgverleden waardoor zij bang is voor ingrijpen. De vader is heel betrokken bij de kinderen, maar is fysiek heel beperkt. Ook worden er bij de vader te weinig regels gesteld. Bij de moeder is het vaak erg druk in huis, wat de kinderen vervelend vinden. De kinderen hebben een duidelijke mening over hoe de situatie is en hoe deze zou moeten veranderen.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen. De kinderen verblijven feitelijk bij de moeder en hebben een goede omgangsregeling met de vader. Er bestaan zorgen over de opvoedingssituatie bij zowel de moeder als bij de vader. De ouders hebben ieder gezondheidsproblemen en mede als gevolg daarvan bieden zij de kinderen onvoldoende begrenzing en structuur. Er is voorts onvoldoende zicht op de kinderen en er is begeleiding nodig. Hulpverlening in het vrijwillig kader is onvoldoende toereikend gebleken. Om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen is de inzet van langdurige en intensieve hulpverlening in het gedwongen kader noodzakelijk.
Uit voorgaande volgt dat is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht stellen voor de duur van twaalf maanden.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [naam kind 1] en [naam kind 2] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West met ingang van 7 februari 2020 tot 7 februari 2021;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.N. Melkert, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.N. Arduin als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2020.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.