In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 7 februari 2020 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind], geboren in 2012. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld bij beschikking van 6 maart 2019 en liep tot 6 maart 2020. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West heeft verzocht om verlenging van deze ondertoezichtstelling voor een periode van één jaar, omdat [naam kind] door de echtscheiding van de ouders veel heeft meegemaakt en er sprake is van wederzijds wantrouwen tussen de ouders, wat de ontwikkeling van [naam kind] belemmert.
Tijdens de zitting is de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M.G. Hoogerwerf, en de advocaat van de vader, mr. R. van Leur, gehoord. De vader was opgeroepen maar is niet verschenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier met elkaar te communiceren in het belang van [naam kind]. Dit leidt tot spanningen en onveiligheid voor [naam kind]. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat voortzetting van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging weg te nemen en om [naam kind] onbelast contact met beide ouders te kunnen laten hebben.
De kinderrechter heeft op basis van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek besloten om de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen tot 6 maart 2021. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.