ECLI:NL:RBROT:2020:12396

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 december 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
C/10/586902 / HA ZA 19-1113
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van leningsovereenkomst en aansprakelijkheid van maten in maatschap

In deze zaak heeft WM Works Accountancy & Advies B.V. een vordering ingesteld tegen verschillende maten van een maatschap, nadat deze maatschap in een eerdere procedure was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan WM Works. De vordering betreft de nakoming van een leningsovereenkomst die na de eerdere veroordeling is gesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die voortvloeien uit deze leningsovereenkomst. De procedure is gestart met een dagvaarding op 29 augustus 2019, en na verschillende processtukken en een mondelinge behandeling is op 9 december 2020 vonnis gewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de maten alleen aansprakelijk zijn voor de verplichtingen die zij zijn aangegaan ten tijde van de leningsovereenkomst. De vordering van WM Works is deels toegewezen, waarbij de maten zijn veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 174.220,03, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de overeenkomst van geldlening niet is ontbonden of vernietigd, en dat de maten gehouden zijn aan de verplichtingen die voortvloeien uit deze overeenkomst. De zaak is verwezen naar de rolzitting voor verdere behandeling van de vordering en de reactie van de gedaagden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/586902 / HA ZA 19-1113
Vonnis van 9 december 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WM WORKS ACCOUNTANCY & ADVIES B.V.,
gevestigd te Schiedam,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. J.J. Dekker te Lisse,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LORO VIKING B.V.,
gevestigd te Hengelo (Gelderland),
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. R. van Biezen te 's-Gravenhage,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MONTE ROSA B.V.,
gevestigd te Driebergen- Rijsenburg,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. R. van Biezen te 's-Gravenhage,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ORIKUS B.V.,
gevestigd te Ridderkerk,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. R. van Biezen te 's-Gravenhage,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BLUEBELLS B.V.,
gevestigd te Gendringen,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VRIJHEID APELDOORN B.V.,
gevestigd te Hengelo,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
6. de maatschap
LODDER & CO ACCOUNTANTS & ADVISEURS,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. R. van Biezen te 's-Gravenhage.
Eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie wordt hierna WM Works genoemd. Gedaagden in conventie, eiseressen in voorwaardelijke reconventie sub 1 tot en met 3 worden respectievelijk Loro Viking, Monte Rosa en Orikus genoemd. Gedaagde sub 4 wordt Bluebells genoemd. Gedaagde sub 5 wordt Vrijheid Apeldoorn genoemd. Gedaagde in conventie, tevens eiseres in voorwaardelijke reconventie sub 6 wordt “de maatschap” genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 29 augustus 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van voorwaardelijke eis in reconventie van Loro Viking, Monte Rosa, Orikus en de maatschap, met producties;
  • de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie tevens houdende wijziging van (de gronden van) de eis in conventie van WM Works, met producties;
  • het B16-formulier van 12 oktober 2020 waarbij WM Works heeft meegedeeld dat Vrijheid Apeldoorn op 30 oktober 2019 failliet is verklaard;
  • het exploot van 16 oktober 2020 waarbij WM Works de vermeerdering van eis aan Bluebells heeft laten betekenen;
  • de brief van de rechtbank waarbij partijen zijn opgeroepen voor een mondelinge behandeling;
  • het proces-verbaal van de op 29 oktober 2020 gehouden mondelinge behandeling;
  • de opmerkingen op het proces-verbaal van de zijde van WM Works bij brief van 10 november 2020.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 15 augustus 2005 heeft de maatschap een partnerovereenkomst (hierna: de partnerovereenkomst) gesloten met WM Works. Aan deze partnerovereenkomst is een einde gekomen per 31 juli 2008.
2.2.
Tussen WM Works en de maatschap zijn procedures gevoerd over de financiële afwikkeling van de partnerovereenkomst. WM Works en de maatschap verschilden onder meer van mening over de hoogte van een door de maatschap (al dan niet) aan WM Works te betalen goodwillvergoeding, welke berekend moest worden op basis van een bij de partnerovereenkomst behorende exitregeling.
2.3.
Bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 februari 2015 is de maatschap in het kader van het onder 2.4 bedoelde geschil veroordeeld tot betaling aan WM Works van - kort gezegd - € 308.291,-.
2.4.
Op 8 mei 2015 is tussen WM Works en de maatschap een overeenkomst gesloten die, voor zover relevant, als volgt luidt:
“OVEREENKOMST VAN GELDLENING
(…)
1. Lodder & Co Accountants & Adviseur, maatschap
(…)
hierna ook te noemen: “
schuldenaar”
2. WM WORKS
(…)
hierna ook te noemen: “
schuldeiser”
3. Vrijheid Apeldoorn (…)
4. Loro Viking (…)
5. Monte Rosa (…)
6. Bluebells (…)
7. Orikus (…)
overwegende dat
a. bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 17 februari 2015, zaaknummer gerechtshof 200.127.740. de schuldenaar is veroordeeld tot betaling van een bedrag dat -na betaling op grond van het vonnis in de bodemzaak d.d. 16 januari 2013- per 4 maart 2015 inclusief hoofdsom, proceskostenvergoeding en rente in totaal € 246.322,14 bedraagt; het arrest is uitvoerbaar bij voorraad;
b. dat schuldenaar heeft aangegeven dit bedrag in 24 maandelijkse termijnen te willen betalen;
c. schuldeiser met omzetting van deze schuld in een geldlening en gespreide afbetaling daarvan heeft ingestemd, onder voorwaarde dat extra waarborgen voor tijdige en volledige betaling worden overeengekomen;
komen het volgende overeen:
Schuldenaar is wegens per 3 maart 2015 ter leen ontvangen gelden verschuldigd aan schuldeiser een som van € 246.322,14, (…), hierna te noemen: hoofdsom, welk bedrag de schuldenaar hierbij verklaart ter leen te hebben ontvangen van, en mitsdien de schuldeiser verschuldigd is.
Terugbetaling van de hoofdsom
Artikel 2.1
Terugbetaling van de hoofdsom dient te geschieden [in] 24 maandelijkse gelijke termijnen van
€ 10.263.42 (…), voor het eerst op 25 april 2015 en daarna de 25e van elke volgende maand, totdat alle termijnen zijn voldaan. De aldus verschuldigde bedragen, vermeerderd met hetgeen de schuldenaar overigens uit hoofde van deze overeenkomst van geldlening (hierna te noemen: deze overeenkomst) verschuldigd is, dient uiterlijk 12.00 uur op die dag op de bankrekening van de schuldeiser aanwezig en ter vrije beschikking van de schuldeiser te zijn.
(…)
Vervroegde opeisbaarheid
Artikel 4
In afwijking van het bepaalde in artikel 2 is het door de schuldenaar aan de schuldeiser uit hoofde van deze overeenkomst verschuldigde te allen tijde terstond en in zijn geheel opeisbaar zonder enige sommatie of in gebrekestelling in geval:
a. van verzuim ex art. 8
(…)
Rente
Artikel 5.1
Schuldenaar zal van gemelde som of het restant daarvan te rekenen vanaf 3 maart 2015 een rente betalen van 4 procent per jaar, bij nabetaling te voldoen. De rente is maandelijks betaalbaar, en wel op het zelfde tijdstip als betaling van de termijnen van de hoofdsom, zoals vermeld in artikel 2.1, voor het eerst op 25 april 2015 over het alsdan sedert 3 maart 2015 verstreken tijdvak.
(…)
Toerekening van betalingen door de schuldenaar
Artikel 7
Tenzij anders overeengekomen dienen betalingen door de schuldenaar aan de schuldeiser in de eerste plaats ter bestrijding van door de schuldeiser in het kader van deze overeenkomst gemaakte kosten, als bedoeld in artikel 6. Daarna worden die betalingen achtereenvolgens toegerekend aan vertragingsrente als bedoeld in artikel 8, aan verschenen en opeisbare rente en tenslotte aan de hoofdsom en de lopende rente.
Verzuim
Artikel 8.1
De schuldenaar is van rechtswege en zonder nadere ingebrekestelling in verzuim, indien betaling van de in deze overeenkomst bedoelde bedragen op de daartoe bepaalde vervaldagen, daaronder begrepen de dag waarop die bedragen ingevolge het bepaalde in artikel 4 opeisbaar zijn geworden, geheel of gedeeltelijk achterwege blijft, (…)
(…)
Aansprakelijkheid
Artikel 10
Partijen 3 t/m 7 zijn als maten van schuldenaar reeds in gelijke delen voor de schulden van partij sub 1 aansprakelijk en stellen zich als borg jegens de schuldeiser verbonden tot meerdere zekerheid voor de stipte nakoming door de schuldenaar van diens verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomst.
Die borgen zijn steeds hoofdelijk en ieder voor het geheel aansprakelijk voor de nakoming van de verplichtingen uit hoofde deze overeenkomst.
(…)”
2.5.
Nadat tegen het onder 2.3 bedoelde arrest cassatie was ingesteld, is de zaak verwezen naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch voor verdere afdoening. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft, opnieuw recht doende, de maatschap bij arrest van 5 februari 2019 veroordeeld:
“(…) € 308.291 aan WM Works te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente over
€ 192.000 vanaf 6 januari 2009 en met de contractuele rente (de rente op staatsleningen met een looptijd van vijf jaar, te bepalen per 1 januari van elk kalenderjaar met een opslag van 1,5% per jaar) over € 116.291 vanaf 1 januari 2009, telkens tot de dag der algehele voldoening;”
Het verschil tussen het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 februari 2015 en het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 februari 2019 betreft uitsluitend de verschuldigde rente over een bedrag van € 192.000,- aan goodwillvergoeding die aan WM Works diende te worden betaald.
2.6.
Het arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 februari 2019 heeft kracht van gewijsde.

3..De vordering en het verweer

3.1.
WM Works vordert:
“A. nadat de bovenbedoelde verwante procedure door de kantonrechter naar de onderhavige kamer van de) rechtbank verwezen zal zijn, beide zaken te voegen;
B. gedaagden sub 1 tot en met 5, na wijziging van de afbetalingsovereenkomst in dier voege, te veroordelen, zulks hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd:
tot betaling aan eiseres van de somma van € 174.220,03, vermeerderd met de wettelijke
handelsvertragingsrente over dit bedrag met ingang van 1 juni 2019 tot de dag van algehele
voldoening;
althans, subsidiair, gedaagden 1 tot en met 5 ieder voor één elfde te veroordelen tot betaling aan eiseres van de somma van € 15.838,18, vermeerderd met de wettelijke handelsvertragingsrente over dit bedrag met ingang van 1 juni 2019 tot de dag van
algehele voldoening;
C. gedaagden hoofdelijk te veroordelen, des dat de een betalende de anderen zullen zijn bevrijd, althans, subsidiair, gedaagden sub 1 tot en met 5 ieder voor één elfde en gedaagde sub 6 voor het volle bedrag te veroordelen tot vergoeding van de schade bestaande uit de kosten die eiseres heeft moeten maken als bedoeld hierboven sub 20, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
D. gedaagden te veroordelen, zulks hoofdelijk, des dat de een betalende de anderen bevrijd zullen zijn, in de kosten van deze procedure, die van de gelegde beslagen daaronder begrepen, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het ten deze te wijzen vonnis en - voor het geval dat voldoening binnen genoemde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf genoemde termijn voor voldoening, met begroting van de kosten die na de uitspraak zullen ontstaan op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat gedaagden niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
met verklaring dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.”
3.2.
Loro Viking, Monte Rosa, Orikus en de maatschap voeren verweer tegen de vorderingen. Hun verweer strekt ertoe WM Works bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis in haar vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar deze te ontzeggen, met veroordeling van WM Works in de proceskosten en de nakosten, beide vermeerderd met de wettelijke rente.

4..De voorwaardelijke reconventie

4.1.
Loro Viking, Monte Rosa, Orikus en de maatschap vorderen:
“1. Indien uw rechtbank van mening is dat wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW van
toepassing is op betaling van de € 192.000: om WM Works te gebieden om aan de elf maten
gezamenlijk, een factuur te sturen van € 192.000 inclusief BTW (€ 158.677,86 exclusief BTW), op verbeurte van een dwangsom van € 500 per dag dat WM Works daarmee in gebreke blijft, een deel van een dag tot een gehele dag rekenend.
2. Voor recht te verklaren dat de afbetalingsovereenkomst van 14 mei 2015 is vernietigd dan wel ontbonden dan wel vernietigd, subsidiair deze bij vonnis te vernietigen dan wel te ontbinden;
3. Voor recht te verklaren dat WM Works is gehouden om haar vordering te berekenen volgens haar eigen opstelling van 4 maart 2015, waarbij eerst wordt betaald de hoofdsommen, dan de rente en daarna de proceskosten, zonder vergoeding van rente over de proceskosten;
4. Voor recht te verklaren dat gedaagden betaling mochten opschorten nu WM Works weigerde om inzicht te verschaffen in de wijze waarop zij haar vordering heeft opgebouwd en zij geen rekening heeft gehouden met haar eerdere op 4 maart 2015 toegezegde berekeningswijze;
5. Voor recht te verklaren dat gedaagden geen rente verschuldigd zijn over de periode vanaf 18 juni 2019, het moment dat zij haar betalingsverplichting heeft opgeschort;
6. Voor recht te verklaren dat de door gedaagden in deze conclusie genoemde contractuele
rentepercentages van toepassing zijn voor de berekening van de vordering van € 116.291 van WM Works;
7. Voor recht te verklaren dat WM Works over de € 192.000 geen hogere rente kan executeren dan de door WM Works in de het hoger beroep bij het hof ’s-Hertogenbosch gevorderde contractuele rente, althans niet hoger dan de door het hof 's-Hertogenbosch toegewezen wettelijke rente (zijnde niet de wettelijke handelsrente);
8. WM Works te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf twee dagen na dagtekening van onderhavig vonnis tot de dag der algehele voldoening;
9. WM Works te veroordelen om aan gedaagden te betalen de na de uitspraak nog vallende
kosten begroot op € 131,00 zonder betekening en verhoogd met € 68,00 in geval van
betekening, en - voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn
plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf
bedoelde termijn voor voldoening tot de dag der algehele voldoening.”
4.2.
WM Works concludeert in reconventie tot niet-ontvankelijkverklaring van Loro Viking, Monte Rosa, Orikus en de maatschap in hun vordering, althans tot afwijzing
daarvan, met veroordeling van hen in de proceskosten vermeerderd met de wettelijke rente daarover en vermeerderd met de nakosten.

5..De beoordeling

In conventie

5.1.
De vordering van WM Works onder A behoeft geen beoordeling meer. De onderhavige zaak is gelijktijdig behandeld met een tweede, door WM Works aangespannen procedure waarbij zij een aantal andere (voormalige) maten van de maatschap tot betaling heeft aangesproken.
Ten aanzien van Vrijheid Apeldoorn:
5.2.
De procedure tegen Vrijheid Apeldoorn is vanwege haar faillissement van rechtswege geschorst.
Ten aanzien van Loro Viking, Monte Rosa, Orikus en Bluebells
5.3.
WM Works heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling een conclusie houdende wijziging van (de gronden van) de eis genomen. Namens WM Works is ter zitting desgevraagd verklaard dat haar vorderingen zoals die bij dagvaarding zijn ingesteld niet zijn gewijzigd en dat slechts de gronden van de vordering zijn gewijzigd. Loro Viking, Monte Rosa en Orikus hebben de conclusie ook zo opgevat. Er zal dan ook recht worden gedaan op de vorderingen zoals weergegeven in de dagvaarding (hiervoor onder 3.1).
5.4.
Na wijziging van de grondslagen van de eis legt WM Works primair aan haar vorderingen ten grondslag dat Loro Viking, Monte Rosa, Orikus en Bluebells op grond van de leningsovereenkomst met borgstellingen hoofdelijk gehouden zijn tot betaling van het nog uit die leningsovereenkomst verschuldigde bedrag. Daarnaast zijn zij volgens WM Works ieder een deel verschuldigd van de op grond van het arrest van het Gerechtshof
’s-Hertogenbosch van 5 februari 2019 verschuldigde rente en proceskosten.
De vordering gegrond op de overeenkomst van 8 mei 2015
5.5.
De door WM Works ingestelde vorderingen vinden hun oorsprong in een geschil dat tussen de maatschap en WM Works heeft gespeeld. De achtergrond daarvan is een partnerovereenkomst die tussen hen heeft bestaan. Deze partnerovereenkomst werd op 15 augustus 2005 gesloten. Aan de samenwerking op basis van de partnerovereenkomst tussen WM Works en de maatschap is in de zomer van 2008 een einde gekomen. In het kader van de afrekening van de beëindigde samenwerking, is de maatschap in rechte veroordeeld tot betaling aan WM Works van een zeker bedrag.
5.6.
Nadat het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 17 februari 2015 de maatschap had veroordeeld tot betaling van € 308.291,- (vermeerderd met rente en kosten) aan WM Works, is tussen WM Works enerzijds en de maatschap en de in die overeenkomst genoemde maten anderzijds op 8 mei 2015 een overeenkomst gesloten. De kop van deze overeenkomst luidt “overeenkomst van geldlening”. In de overeenkomst is WM Works aangeduid als schuldeiser en de maatschap als schuldenaar. Gedaagden (in conventie) sub 1 tot en met 5 zijn ondergetekenden sub 3 tot en met sub 7 van de overeenkomst. Uit de considerans van de overeenkomst blijkt dat uitgangspunt voor partijen was dat de schuldenaar bij genoemd arrest, uitvoerbaar bij voorraad is veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de schuldeiser. Van dat bedrag resteert, zo volgt uit die considerans, na betaling op grond van het vonnis in de bodemzaak van 16 januari 2013, per 4 maart 2015 nog een door de schuldenaar te betalen bedrag van € 246.322,14 inclusief hoofdsom, proceskostenvergoeding en rente. Aangegeven is voorts in de overeenkomst van 8 mei 2015 dat de schuldenaar dat bedrag in 24 maandelijkse termijnen wil betalen en dat de schuldeiser heeft ingestemd met omzetting van deze schuld in een geldlening en gespreide betaling, onder voorwaarde dat extra waarborgen voor tijdige en volledige betaling werden overeengekomen. In de bepalingen van de overeenkomst is vermeld dat de schuldenaar voornoemd bedrag heeft geleend van WM Works, dat dat bedrag in termijnen wordt terugbetaald en dat de maten als borg hoofdelijk en ieder voor het geheel aansprakelijk zijn voor de nakoming van de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst.
5.7.
Dit moet juridisch aldus worden geduid dat de bij het arrest van 17 februari 2015 veroordeelde maatschap het bedrag dat zij ingevolge dat arrest aan WM Works verschuldigd was, van WM Works heeft geleend en daarmee WM Works heeft betaald. Hetgeen vervolgens resteert zijn de verplichtingen van de schuldenaar en de daarbij betrokken maten voortvloeiend uit die met WM Works aangegane overeenkomst van geldlening. Aan deze overeenkomst en de daaruit voor hen voortvloeiende verplichtingen zijn de schuldenaar bij de overeenkomst van 8 mei 2015 en de maten nog steeds gebonden.
5.8.
Hetgeen de maatschap en Loro Viking, Monte Rosa en Orikus daaromtrent hebben aangevoerd kan niet de conclusie dragen dat de overeenkomst van 8 mei 2015 is ontbonden of vernietigd, noch dat er aanleiding bestaat die overeenkomst thans te ontbinden of te vernietigen. De schuldenaar bij de overeenkomst van geldlening is die overeenkomst aangegaan om met het geleende bedrag de vordering te voldoen die WM Works op dat moment jegens de veroordeelde maatschap had. Die bestaande materiële schuld is daarmee ook voldaan. Daarvoor in de plaats is de uit de overeenkomst van geldlening voortvloeiende schuld gekomen. De maten hebben zich bij die overeenkomst hoofdelijk verbonden ter zake van de daaruit jegens WM Works voortvloeiende verplichtingen. De daaruit voor hen voortvloeiende verplichtingen dienen zij na te komen.
5.9.
Volgens WM Works is de overeenkomst van geldlening nagekomen totdat de Hoge Raad in 2016 het arrest van 17 februari 2015 casseerde. Daarna heeft WM Works geen betalingen meer ontvangen ter terugbetaling van de geldlening. Loro Viking, Monte Rosa, Orikus en de maatschap hebben dat niet betwist. Op grond van artikel 4 en 8 van de overeenkomst van 15 mei 2008 is het resterende bedrag van de geldlening vanwege het uitblijven van betaling ineens in zijn geheel opeisbaar geworden. Omdat de (resterende) schuld niet door de maatschap is voldaan, kan WM Works de maten die zich bij de overeenkomst van 15 mei 2008 borg hebben gesteld hoofdelijk aanspreken tot betaling van daarvan.
5.10.
Aan het voorgaande doet niet af dat het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in cassatie is vernietigd. Vernietiging van dat arrest doet er immers niet aan af dat er materieel een vordering van WM Works jegens de maatschap bestond, welke vordering is betaald met het door de schuldenaar van WM Works geleende bedrag. Dat die vordering ten tijde van betaling materieel bestond, is nadien in rechte komen vast te staan met het arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij die vordering is toegewezen, welk arrest inmiddels kracht van gewijsde heeft.
5.11.
Tot betaling van het onder 5.9 bedoelde restant, rekening houdend met de reeds verschenen rente ex artikel 5 van de overeenkomst van 8 mei 2015, zullen de maten hoofdelijk veroordeeld worden. Tot welk bedrag dat leidt is op basis van de door partijen verstrekte gegevens niet vast te stellen. De zaak zal worden verwezen naar de rol zodat WM Works zich hierover bij akte kan uitlaten, waarna Loro Viking, Monte Rosa en Orikus in de gelegenheid zijn daarop te reageren.
De vordering gegrond op het arrest van Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 februari 2019
5.12.
WM Works vordert betaling door Loro Viking, Monte Rosa, Orikus en Bluebells van hetgeen het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch bij arrest van 5 februari 2019 méér heeft toegewezen dan het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij het arrest van 17 februari 2015, hetgeen met name (naast proceskosten) neerkomt op de rente over een bedrag van
€ 192.000,-.
5.13.
Het arrest van 5 februari 2019 is het resultaat van een tegen een openbare maatschap ingestelde vordering, waaraan een overeenkomst met die openbare maatschap ten grondslag lag. Voor de nakoming van de verplichtingen van een met een openbare maatschap gesloten overeenkomst zijn de individuele maten jegens de wederpartij persoonlijk aansprakelijk. Indien in dat kader sprake is van een tekortkoming in de nakoming van een deelbare prestatie, zijn de maten aansprakelijk voor gelijke delen. Niettemin is het mogelijk om - bij een openbare maatschap als hier aan de orde - een vordering in de stellen tegen de maatschap als zodanig, waarbij in de dagvaarding kan worden volstaan met vermelding van de naam van de maatschap. Bij toewijzing van die vorderingen is verhaal mogelijk op het afgescheiden vermogen van de maatschap. Dat is wat WM Works hier heeft gedaan. Zij heeft in 2009 de (openbare) maatschap gedagvaard. Daarmee is, juridisch gezien, geprocedeerd tegen de gezamenlijke (rechts)personen die ten tijde van de dagvaarding maat waren. De bij het arrest van 5 februari 2019 toegewezen bedragen konden, voor zover niet reeds voldaan, worden verhaald op het vermogen van de maatschap. Hetgeen niet kon worden verhaald op dat vermogen, kan evenwel niet zonder meer worden verhaald op het vermogen van de afzonderlijke maten die ten tijde van dagvaarding maat van de maatschap waren.
5.14.
Het is wel mogelijk om - naast de maatschap - de individuele (rechts)personen die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst maat waren in rechte te betrekken ter zake van hun aansprakelijkheid voor gelijke delen (vgl. HR 15 maart 2013; ECLI:NL:HR:2013:BY7840, r.o. 3.4.2). Het gaat er daarbij dus om wie maat waren op het moment dat de partnerovereenkomst waaruit de vorderingen van WM Works voortvloeien is gesloten. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van WM Works dat op dat moment (onder meer) Loro Viking, Monte Rosa, Orikus en Bluebells maat waren van de maatschap. Partijen - WM Works als eerste - zullen echter nog wel dienen te stellen hoeveel (voor gelijke delen aansprakelijke) maten er op dat moment waren. Dat is immers bepalend voor het aandeel in de vordering waarvoor elk van die maten dient op te komen. Daartoe zal de zaak worden verwezen naar de rolzitting. Daarbij zal WM Works voorts dienen in te gaan op de vraag waar een en ander cijfermatig toe leidt. Hetgeen hierna onder 5.19 wordt overwogen over de op basis van het arrest van 5 februari 2019 verschuldigde rente dient daarbij betrokken te worden.
De vordering tot schadevergoeding (sub C)
5.15.
WM Works vordert veroordeling van Loro Viking, Monte Rosa, Orikus, Bluebells en de maatschap tot vergoeding van schade, op te maken bij staat, bestaande uit kosten die WM Works heeft moeten maken verband houdend met de overeenkomst van 8 mei 2015, welke kosten op grond van artikel 6 van die overeenkomst voor hun rekening komen.
5.16.
WM Works heeft niet onderbouwd dat er schade is geleden die in dit kader voor vergoeding in aanmerking komt. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
5.17.
Alle overige beslissingen zullen worden aangehouden.
In reconventie
De vordering onder 1
5.18.
Loro Viking, Monte Rosa, Orikus en de maatschap hebben de vordering onder 1 ingesteld onder de voorwaarde dat de rechtbank van mening is dat de veroordeling van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 februari 2019 tot betaling van de wettelijke rente over een bedrag van € 192.000,-, een veroordeling tot betaling van de wettelijke
handelsrenteex artikel 6:119a BW betreft.
5.19.
De rechtbank is niet van mening dat die veroordeling de wettelijke handelsrente betreft. Het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft in de beslissing van dat arrest ten aanzien van een andere vordering (tot betaling van € 7.682,52) expliciet “de wettelijke handelsrente” toegewezen. Daaruit kan niet anders worden afgeleid dan dat het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch met de “wettelijke rente” toegewezen over het bedrag van € 192.000,- de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW bedoelt en niet de wettelijke
handelsrenteex artikel 6:119a BW. Aan de voorwaarde waaronder deze vordering is ingesteld is dus niet voldaan.
De vordering onder 2
5.20.
Deze vordering dient te worden afgewezen. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank daarover onder de conventie heeft overwogen, oordeelt de rechtbank dat de overeenkomst van 8 mei 2015 niet is vernietigd of ontbonden. Evenmin bestaat er aanleiding om die overeenkomst bij dit vonnis te vernietigen dan wel te ontbinden. Er is geen deugdelijke grond aangevoerd die tot vernietiging dan wel ontbinding zou kunnen leiden.
De vordering onder 3
5.21.
De vordering dient te worden afgewezen. De overeenkomst van geldlening bepaalt op welke wijze de daaruit voortvloeiende restantvordering dient te worden berekend (artikel 7 van de overeenkomst van 8 mei 2015). WM Works is niet gehouden om een andere wijze van berekening te hanteren. Loro Viking, Monte Rosa, Orikus en de maatschap hebben onvoldoende gesteld om de conclusie te kunnen dragen dat WM Works niet (langer) vast kon houden aan de in overeenkomst van 8 mei 2015 opgenomen wijze van berekening.
De vordering onder 4
5.22.
De vordering dient te worden afgewezen. Loro Viking, Monte Rosa, Orikus en de maatschap moeten worden geacht zelf in staat te zijn om te berekenen wat zij verschuldigd zijn. De wijze waarop WM Works dat heeft berekend, vormt geen grond voor opschorting.
De vordering onder 5
5.23.
Nu van een rechtsgeldige opschorting van de betalingsverplichtingen door Loro Viking, Monte Rosa, Orikus en de maatschap niet is gebleken, dient deze vordering te worden afgewezen.
De vordering onder 6
5.24.
De vordering dient te worden afgewezen. Het genoemde bedrag van € 116.291,- is door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij arrest van 17 februari 2015 toegewezen. Daarop is de overeenkomst van 8 mei 2015 gevolgd, waarmee de maatschap (onder meer) die vordering heeft voldaan. De door Loro Viking, Monte Rosa, Orikus en de maatschap genoemde contractuele rentepercentages, die voortvloeiden uit de partnerovereenkomst, zijn als gevolg daarvan niet langer relevant. Ten aanzien van de overeenkomst van 8 mei 2015 is een rente verschuldigd als daarbij overeengekomen.
De vordering onder 7
5.25.
De vordering kan worden toegewezen voor zover is gevorderd voor recht te verklaren dat WM Works over het bedrag van € 192.000,- geen hogere rente kan executeren dan de door het gerechtshof 's-Hertogenbosch toegewezen wettelijke rente (zijnde niet de wettelijke handelsrente). Voor het overige dient de vordering te worden afgewezen. Verwezen wordt naar hetgeen hierover onder 5.19 is overwogen.
De vordering onder 8 en 9
5.26.
De beslissing over de vorderingen in (voorwaardelijke) reconventie en over de proceskosten in reconventie zal worden aangehouden.
In conventie en in reconventie
5.27.
In dit vonnis is een oordeel gegeven over alle geschilpunten die partijen verdeeld houden. Partijen worden geacht in staat te zijn zelf vast te stellen tot welke uitkomsten dat leidt. Partijen wordt dan ook in overweging gegeven in onderling overleg tot overeenstemming te komen.

6..De beslissing

De rechtbank,
in conventie
6.1.
verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 6 januari 2021 voor akte aan de zijde van WM Works over hetgeen genoemd is in 5.11 en 5.14 van dit vonnis, waarna Loro Viking, Monte Rosa en Orikus op de rolzitting van vier weken later in de gelegenheid zijn te reageren;
in conventie en in reconventie
6.2.
houdt alle overige beslissingen aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken op 9 december 2020.
[1861/1729]