ECLI:NL:RBROT:2020:12487

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
C/10/606980 / JE RK 20-3006
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag en benoeming van de GI tot voogd in een complexe gezinssituatie met meerdere kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 22 december 2020 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder en de (stief)vader over hun kinderen, [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag te beëindigen en de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West tot voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen een belast verleden hebben, met trauma's door huiselijk geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag door de (stief)vader. De kinderen zijn langdurig onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst, waarbij [naam kind 1] tijdelijk bij de moeder is geplaatst.

De rechtbank heeft de standpunten van de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de (stief)vader, de GI en de Raad. De moeder heeft aangegeven dat zij het gezag over [naam kind 1] wil behouden, terwijl de (stief)vader zich niet verzet tegen beëindiging van zijn gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opvoedvaardigheden van zowel de moeder als de (stief)vader onvoldoende zijn om de kinderen de benodigde zorg en ondersteuning te bieden. Daarom heeft de rechtbank het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders over [naam kind 2] en [naam kind 3] toegewezen, maar het gezag van de moeder over [naam kind 1] niet beëindigd, gezien de feitelijke situatie waarin [naam kind 1] bij de moeder verblijft.

De rechtbank heeft de GI benoemd tot voogd over [naam kind 2] en [naam kind 3], en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/606980 / JE RK 20-3006
datum uitspraak: 22 december 2020

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1] ,

geboren op [geboortedatum kind 1] 2003 te [geboorteplaats kind 1] , hierna te noemen [naam kind 1]
,
[naam kind 2],
geboren op [geboortedatum kind 2] 2006 te [geboorteplaats kind 2] , hierna te noemen [naam kind 2] ,
[naam kind 3] ,
geboren op [geboortedatum kind 3] 2014 te [geboorteplaats kind 3] , hierna te noemen [naam kind 3] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Dordrecht,

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[naam vader] ,

hierna te noemen de (stief)vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 27 oktober 2020, ingekomen bij de griffie op 30 oktober 2020;
- de bereidverklaring van de GI van 29 oktober 2020, ingekomen bij de griffie op 10 november 2020;
- de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder, mr. A. Bijl, van 18 december 2020.
Op 22 december 2020 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- [naam kind 1] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord;
- de moeder, bijgestaan door mr. A. Bijl als haar advocaat;
- de (stief)vader, bijgestaan door mr. R.W. de Gruijl als zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam vertegenwoordigster 1] ;
- twee vertegenwoordigsters van de GI, [naam vertegenwoordigster 2] en [naam vertegenwoordigster 3] .
[naam kind 2] heeft haar mening schriftelijk kenbaar gemaakt.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] wordt uitgeoefend door de moeder en de (stief)vader. De (stief)vader is de biologische vader van [naam kind 3] . De (stief)vader is in 2017 tevens belast met het gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] .
Tussen 2008 en 2016 hebben de kinderen langdurig onder toezicht gestaan. Bij beschikking van de kinderrechter van 18 december 2018 is opnieuw de ondertoezichtstelling van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] uitgesproken. Sinds die datum zijn [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3]
met een machtiging van de kinderrechter uit huis geplaatst.
Bij besluit van 2 juli 2020 van de GI is [naam kind 1] thuisgeplaatst bij de moeder. [naam kind 2] en [naam kind 3] verblijven in het huidige, perspectief biedende gezinshuis.
De GI heeft zich bij brief van 29 oktober 2020 bereid verklaard om de voogdij over [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] te aanvaarden.

Het verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de moeder en de (stief)vader te beëindigen en de GI tot voogd over [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] te benoemen. De Raad heeft het verzoek ter zitting als volgt toegelicht. Bij [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] is sprake van een belast verleden, waarbij zij trauma’s hebben opgelopen, slachtoffer zijn geworden van huiselijk geweld en van seksueel grensoverschrijdend gedrag door de (stief)vader. Er is sprake van langdurige periodes van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Tevens is er sprake van een gesloten gezinssysteem met ingewikkelde onderlinge relaties. Er zijn grote zorgen over zowel de psychische gezondheid van de kinderen als van de ouders. De kinderen hebben behoefte aan voorspelbaarheid en duidelijkheid. Het perspectief van [naam kind 2] en [naam kind 3] ligt bij het gezinshuis. Het perspectief van [naam kind 1] ligt, hoewel zij op dit moment bij de moeder verblijft, bij een traject richting zelfstandigheid. Er wordt niet langer gewerkt aan terugplaatsing van de kinderen bij één van de ouders. Noch de moeder noch de (stief)vader is in staat om opvoedverantwoordelijkheid voor de kinderen te dragen.

De standpunten

De GI heeft ter zitting het verzoek van de Raad ondersteund. De moeder en de (stief)vader kunnen niet in staat worden geacht de opvoeding van de kinderen te dragen. [naam kind 3] vraagt vanwege zijn eigen problematiek veel van de opvoedvaardigheden van de gezinsouders en duidelijk is dat de moeder en de (stief)vader niet over dergelijke vaardigheden beschikken.
Met [naam kind 2] gaat het goed in het gezinshuis. Zij heeft het afgelopen jaar een positieve ontwikkeling doorgemaakt en gaat starten met traumabehandeling. Het perspectief van zowel [naam kind 3] als [naam kind 2] ligt bij het gezinshuis. De GI heeft ingestemd in een thuisplaatsing van [naam kind 1] bij de moeder, omdat [naam kind 1] een enorme drang naar de affectie van haar moeder heeft. Het gaat met [naam kind 1] redelijk goed bij de moeder, ook al ziet [naam kind 1] ook dat het de moeder niet altijd lukt om opvoedtaken op zich te nemen en beslissingen te nemen in het belang van [naam kind 1] . De GI is ondanks de thuisplaatsing van [naam kind 1] van mening dat de beslissingen ten aanzien van de opvoeding bij de GI horen te liggen en niet bij de moeder.
De moeder heeft ter zitting, mede bij monde van haar advocaat, het volgende naar voren gebracht. De moeder refereert zich aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de verzoeken betreffende [naam kind 2] en [naam kind 3] . Het verzoek doet de moeder wel veel verdriet, want zij houdt van al haar kinderen en wil alles voor hen doen. Ook kan de moeder instemmen met beëindiging van het gezag van de (stief)vader over [naam kind 1] . De moeder wil zelf het gezag over [naam kind 1] graag behouden. Het perspectief van [naam kind 1] ligt, zolang als [naam kind 1] dat wil, bij de moeder. Totdat [naam kind 1] meerderjarig wordt volstaat een ondertoezichtstelling om [naam kind 1] te ondersteunen. Daarbij geldt dat de moeder meewerkt aan de hulpverlening. Gezagsbeëindiging op grond van artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek is niet bedoeld voor gevallen als de onderhavige, waarin de minderjarige bij de ouder met gezag woont.
De (stief)vader heeft, mede bij monde van zijn advocaat, ter zitting het volgende naar voren gebracht. De (stief)vader verzet zich niet tegen beëindiging van zijn gezag over [naam kind 1] en [naam kind 2] . De (stief)vader stemt niet in met beëindiging van zijn gezag over [naam kind 3] . De (stief)vader heeft zijn leven op de rit. Hij heeft een nieuwe, stabiele relatie, is op zoek naar werk en heeft zijn behandeling bij Fivoor en de contacten met de reclassering afgerond. De GI heeft nimmer onderzocht of plaatsing van [naam kind 3] bij de (stief)vader mogelijk is en ook nimmer opvoedondersteuning geboden aan de (stief)vader. De door [naam kind 1] geuite beschuldigingen betreffen [naam kind 3] niet en worden bovendien door de (stief)vader ontkend. De aanvaardbare termijn is ten aanzien van [naam kind 3] nog niet verstreken, zodat alsnog onderzocht kan worden of plaatsing van [naam kind 3] bij de (stief)vader in zijn belang is.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, BW het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van [naam kind 2] en [naam kind 3] de aanvaardbare termijn voor thuisplaatsing bij de moeder of de (stief)vader is verstreken.
Ten aanzien van [naam kind 2] geldt dat zij is ingegroeid in het gezinshuis en een zwakke binding met de moeder ervaart. [naam kind 2] heeft in de thuissituatie trauma’s opgelopen, waarvoor zij behandeling nodig heeft. Noch de moeder noch de (stief)vader hebben [naam kind 2] voor het ontstaan van deze trauma’s kunnen behoeden. Zij worden beiden gelet op hunb eigen problematiek niet in staat geacht [naam kind 2] de benodigde opvoedvaardigheden te kunnen bieden. Ten aanzien van de (stief)vader geldt bovendien dat [naam kind 2] geen contact met hem wenst te onderhouden.
Ten aanzien van [naam kind 3] geldt dat hij vanwege zijn problematiek veel vraagt van zijn opvoeders. Hij heeft meer dan een ander kind behoefte aan structuur, rust en duidelijkheid. Daaraan heeft het in het verleden in de thuissituatie juist ontbroken. Ook ten aanzien van [naam kind 3] geldt dat noch de moeder noch de (stief)vader, gelet op hun eigen problematiek, in staat wordt geacht [naam kind 3] de voor hem noodzakelijke opvoedvaardigheden te kunnen bieden.
De rechtbank is daarom van oordeel dat ten aanzien van [naam kind 2] en [naam kind 3] aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen.
Ten aanzien van [naam kind 1] is de rechtbank van oordeel dat er voldoende gronden aanwezig zijn om het gezag van de (stief)vader te beëindigen. Er is geen contact met tussen de (stief)vader en [naam kind 1] en de relatie tussen de (stief)vader en [naam kind 1] is ernstig verstoord in verband met de door haar geuite beschuldiging van seksueel grensoverschrijdend gedrag door de (stief)vader. De (stief)vader heeft ingestemd met de beëindiging van zijn gezag over [naam kind 1] .
De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder over [naam kind 1] niet toewijzen. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat de moeder, net zoals dat geldt ten aanzien van [naam kind 2] en [naam kind 3] , ook over onvoldoende opvoedvaardigheden beschikt om [naam kind 1] op de juiste wijze te ondersteunen. De omstandigheid dat [naam kind 1] feitelijk bij de moeder verblijft, maken echter dat een beëindiging van het gezag van de moeder op dit moment niet passend is. Mede gelet op het feit dat [naam kind 1] binnen afzienbare tijd meerderjarig wordt, acht de rechtbank voortzetting van de maatregel van ondertoezichtstelling het meest passend bij de feitelijke situatie.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder en de (stief)vader ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [naam kind 2] en [naam kind 3] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hen te benoemen.
De GI heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij over [naam kind 2] en [naam kind 3] .

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam moeder] , geboren op [geboortedatum moeder] te [geboorteplaats moeder] en [naam vader] geboren op [geboortedatum vader] te [geboorteplaats vader] over [naam kind 2] en [naam kind 3] ;
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam vader] geboren op [geboortedatum vader] te [geboorteplaats vader] over [naam kind 1] ;
benoemt tot voogdes over [naam kind 2] en [naam kind 3] de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming west, gevestigd te Dordrecht;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven door mw. mr. F. Aukema-Hartog, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Leeuw als griffier en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2020. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 24 december 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.