ECLI:NL:RBROT:2020:12538

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
8560740 CV EXPL 20-18624
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet inzake huurachterstand en ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 24 december 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tussen de besloten vennootschap B.V. Tot Exploitatie van Showrooms en Kantoren (hierna: B.V.) en de besloten vennootschap Öz Sefa Meubel BV (hierna: Sefa). B.V. had in een eerdere procedure een verstekvonnis verkregen waarin Sefa werd veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde vanwege een huurachterstand van € 7.944,26. Sefa heeft in verzet gepleit en aangevoerd dat de huurachterstand inmiddels volledig was ingelopen en dat er geen belang meer was bij de ontbinding van de huurovereenkomst.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat Sefa na het verstekvonnis is doorgegaan met het betalen van de huur en dat de huurachterstand inmiddels volledig is voldaan. De rechter oordeelde dat de tekortkoming van Sefa in de betaling van de huur, gezien de omstandigheden, van te geringe betekenis was om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De vorderingen van B.V. tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde zijn dan ook afgewezen.

Daarnaast heeft de kantonrechter geoordeeld dat Sefa als de in het ongelijk gestelde partij moet worden aangemerkt, maar dat de proceskosten in de verzetprocedure tot een bedrag van € 360,00 aan B.V. moeten worden vergoed. Het vonnis is uitgesproken door mr. A.J.L.M. van der Wildt en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8560740 CV EXPL 20-18624
uitspraak: 24 december 2020
vonnis in verzet van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. Tot Exploitatie van Showrooms en Kantoren,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
oorspronkelijk eiseres, gedaagde in verzet,
gemachtigde: [naam] te Vlaardingen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Öz Sefa Meubel BV,
gevestigd en kantoorhoudende te Rotterdam,
oorspronkelijk gedaagde, eiseres in verzet,
gemachtigde: mr. G.C. Haulussy te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “B.V.” respectievelijk “Sefa”.

1..Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het inleidend exploot van dagvaarding van 30 oktober 2019, met producties;
  • het verstekvonnis van 4 december 2019;
  • het verzetexploot van 27 mei 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord in oppositie;
  • de conclusie van repliek in oppositie.
1.2
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op vandaag.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1
B.V. en Sefa zijn op 1 juli 2010 een huurovereenkomst aangegaan met betrekking tot de bedrijfsruimte, staande en gelegen aan de [adres] (hierna: het gehuurde). De door Sefa bij vooruitbetaling te betalen huurprijs bedraagt op dit moment € 3.833,28 per maand.
2.2
Op de huurovereenkomst zijn “de Algemene Bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a van het Burgerlijk Wetboek” (hierna: de algemene voorwaarden) van toepassing verklaard.
2.3
Bij verstekvonnis van 4 december 2019 van de kantonrechter te Rotterdam met zaaknummer 8158381 CV EXPL 19-48603 is onder meer de huurovereenkomst ontbonden in verband met een huurachterstand van € 7.944,26 en is Sefa veroordeeld om het gehuurde binnen 14 dagen na betekening van het verstekvonnis te ontruimen.

3..Het geschil

3.1
B.V. heeft bij oorspronkelijke dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot het gehuurde te ontbinden en Sefa te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling aan B.V. van de door B.V. genoemde bedragen, waarin begrepen € 7.944,26 aan achterstallige huur berekend tot en met oktober 2019.
Aan haar vordering heeft B.V. – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – ten grondslag gelegd dat Sefa in gebreke is gebleven met de tijdige en volledige betaling van de huur, waardoor een huurachterstand is ontstaan die berekend tot en met oktober 2019
€ 8.694,26 bedraagt. Na sommatie van de deurwaarder heeft Sefa een betaling van € 750,00 verricht, waardoor de achterstand bij dagvaarding nog € 7.944,26 bedraagt (€ 8.694,26 –
€ 750,00). Sefa is door haar huurbetalingsachterstand één van de hoofdverplichtingen van de huurovereenkomst niet nagekomen. B.V. is op grond van deze tekortkoming gerechtigd om de huurovereenkomst te ontbinden en ontruiming van het gehuurde te vorderen.
3.2
Sefa heeft gevorderd haar te ontheffen van de bij voormeld verstekvonnis tegen haar uitgesproken veroordeling, dat verstekvonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vordering van B.V. af te wijzen, met veroordeling van B.V. in de kosten van het geding.
Daartoe heeft Sefa – zakelijk weergegeven en voor zover van belang – aangevoerd dat het verstekvonnis ten aanzien van de toegewezen ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde dient te worden vernietigd, omdat alle door B.V. gevorderde bedragen inmiddels zijn voldaan. B.V. heeft daardoor geen belang meer bij dat gedeelte van de vordering.
3.3
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna – indien van belang voor de uitkomst van deze procedure – teruggekomen.

4..De beoordeling

4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat ten tijde van het uitbrengen van de oorspronkelijke dagvaarding sprake was van een huurachterstand van meer dan drie maanden. Aangezien artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden en het (op tijd) betalen van de huur één van de essentiële verplichtingen voortvloeiende uit de huurovereenkomst voor de huurder is, rechtvaardigt de omvang van deze huurachterstand in principe de ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde.
4.2
Dit is slechts anders in het geval dat de tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Hierbij moet rekening worden gehouden met alle relevante omstandigheden van het geval. De kantonrechter overweegt in dat verband als volgt.
4.3
Uit de door Sefa overgelegde specificatie bij de dagvaarding in verzet (productie 4), welke niet afzonderlijk door B.V. betwist wordt, blijkt dat zij na het wijzen van het verstekvonnis op 4 december 2019 is doorgegaan met de maandelijkse betalingen van de huurprijs en dat zij daarnaast extra betalingen heeft verricht.
Bij brief van 6 mei 2020 heeft de gerechtsdeurwaarder aan Sefa een overzicht gestuurd van het door Sefa nog verschuldigde bedrag, zijnde € 13.916,44. Sefa heeft voormeld bedrag op diezelfde dag volledig voldaan, zodat er op dit moment geen huurachterstand meer bestaat.
4.4
Hoewel de huurachterstand ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding berekend tot en met de maand oktober 2019 € 7.944,26 bedroeg, acht de kantonrechter – gelet op het feit dat de huurachterstand tijdens deze procedure volledig is ingelopen – de tekortkoming in de gegeven omstandigheden van te geringe betekenis om een ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde te rechtvaardigen. Sefa is met de verrichte betalingen immers in staat gebleken om de huurachterstand en de lopende huur te voldoen.
4.5
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst wordt afgewezen. De met de ontbinding samenhangende vordering(en) tot betaling van een bedrag gelijk aan de huurprijs volgt hetzelfde lot.
4.6
Aangezien de huurachterstand inmiddels volledig is ingelopen en Sefa ook de verschenen rente en de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten aan B.V. heeft betaald, resteert op dit moment geen vordering meer van B.V. op Sefa en wordt dit gedeelte van de vordering van B.V. ook afgewezen.
4.7
Aangezien ten tijde van het uitbrengen van de dagvaarding sprake was van een huurachterstand die de ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling tot ontruiming van het gehuurde had gerechtvaardigd, heeft Sefa te gelden als de in het ongelijk gestelde partij. De proceskosten in de verstekprocedure heeft Sefa inmiddels al aan B.V. betaald, zodat Sefa enkel nog in de proceskosten van de onderhavige verzetprocedure wordt veroordeeld. Die proceskosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van B.V. begroot op € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde (bestaande uit 1 punt à € 360,00).

5..De beslissing

De kantonrechter:
vernietigt het onder zaaknummer 8158381 CV EXPL 19-48603 op 4 december 2019 gewezen verstekvonnis;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van B.V. af;
veroordeelt Sefa in de kosten van de verzetprocedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van B.V. begroot op € 360,00 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44240