In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A. Klein-Pietersen, en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De zaak betreft de kosten die in rekening zijn gebracht voor de ontvangst, opslag, verwerking, analyse en publicatie van kennisgevingen van tabaksproducten en kruidenproducten die door de onderneming van eiser zijn ingediend. De Staatssecretaris had in een factuur van 1 november 2019 een bedrag van € 10.225,80 in rekening gebracht, wat door eiser werd betwist. Eiser stelde dat de kosten onterecht waren, omdat hij geen profijt had gehad van de kennisgevingen die hij had ingediend, en dat er onduidelijkheden waren over het EU-CEG systeem en de correctieprocedures. Na een bezwaarprocedure verlaagde de Staatssecretaris het in rekening gebrachte bedrag naar € 7.445,10, maar eiser bleef in beroep gaan tegen dit besluit. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor de kennisgevingen met submissieniveau 1 en de na juli 2017 ingediende kennisgevingen met niveau 2 terecht in rekening waren gebracht. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet in strijd met de wet had gehandeld en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Tevens werd het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, en werd bepaald dat de Staatssecretaris het griffierecht aan eiser moest vergoeden.