ECLI:NL:RBROT:2020:12609

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
18 januari 2021
Zaaknummer
ROT 20/819
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kosten in rekening brengen voor kennisgevingen tabaksproducten en kruidenproducten door de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 25 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. M.A. Klein-Pietersen, en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De zaak betreft de kosten die in rekening zijn gebracht voor de ontvangst, opslag, verwerking, analyse en publicatie van kennisgevingen van tabaksproducten en kruidenproducten die door de onderneming van eiser zijn ingediend. De Staatssecretaris had in een factuur van 1 november 2019 een bedrag van € 10.225,80 in rekening gebracht, wat door eiser werd betwist. Eiser stelde dat de kosten onterecht waren, omdat hij geen profijt had gehad van de kennisgevingen die hij had ingediend, en dat er onduidelijkheden waren over het EU-CEG systeem en de correctieprocedures. Na een bezwaarprocedure verlaagde de Staatssecretaris het in rekening gebrachte bedrag naar € 7.445,10, maar eiser bleef in beroep gaan tegen dit besluit. De rechtbank oordeelde dat de kosten voor de kennisgevingen met submissieniveau 1 en de na juli 2017 ingediende kennisgevingen met niveau 2 terecht in rekening waren gebracht. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris niet in strijd met de wet had gehandeld en verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. Tevens werd het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, en werd bepaald dat de Staatssecretaris het griffierecht aan eiser moest vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/819

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

en

de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, verweerder,

gemachtigden: mr. M.A. Klein-Pietersen, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] .

Procesverloop

Bij factuur van 1 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de kosten in rekening gebracht van € 10.225,80 voor de ontvangst, opslag, verwerking, analyse en publicatie van door eisers onderneming ingediende kennisgevingen voor tabaksproducten, nieuwe tabaksproducten en/of voor roken bestemde kruidenproducten.
Bij besluit van 7 januari 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 19 augustus 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder bestreden besluit I deels gewijzigd en het in rekening gebrachte bedrag verlaagd naar € 7.445,10.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
Bij brief van 22 september 2020 heeft verweerder nadere informatie verstrekt. Eiser heeft hierop gereageerd.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht op een nadere zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. In de periode van 20 mei 2016 tot en met 30 november 2017 heeft de onderneming van eiser, [naam onderneming] , voor meerdere tabaksproducten, nieuw soortige tabaksproducten en/of voor roken bestemde kruidenproducten een eerste kennisgeving, wijziging of update ingediend in het Common Entry Gate Systeem (EU-CEG). In totaal zijn 228 kennisgevingen van tabaksproducten en/of voor roken bestemde kruidenproducten ingediend, die zijn onderverdeeld in submissieniveaus 1, 2 of 3.
2. Bij het primaire besluit is eiser € 10.225,80 in rekening gebracht voor de ontvangst, opslag, verwerking, analyse en publicatie van deze kennisgevingen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit I ongegrond verklaard.
3. Bij bestreden besluit II heeft verweerder eisers bezwaar alsnog gedeeltelijk gegrond verklaard voor zover dat betrekking heeft op de kennisgevingen onder submissieniveau 3 en de kennisgevingen onder submissieniveau 2 van 12 mei 2017. Deze kennisgevingen worden niet langer in rekening gebracht, waardoor het in rekening te brengen bedrag is verlaagd naar € 7.445,10. De in rekening gebrachte bedragen voor de kennisgevingen met submissieniveau 1 en de na juli 2017 ingediende kennisgevingen met niveau 2 heeft verweerder gehandhaafd.
4. In beroep voert eiser aan, kort weergegeven, dat de 22 kennisgevingen onder submissieniveau 2 die na juli 2017 zijn ingediend terecht zijn gefactureerd, maar dat de gecorrigeerde kennisgevingen die hij onder submissieniveau 1 heeft ingediend ten onrechte in rekening zijn gebracht. Daartoe betoogt hij dat het foutieve kennisgevingen betreft die tijdig, dat wil zeggen voor de door verweerder uitgevoerde werkzaamheden, zijn gecorrigeerd. Ook heeft hij uit deze producten geen profijt gehaald omdat deze niet op de Nederlandse markt zijn gebracht. Het in rekening brengen van deze kennisgevingen is dan ook in strijd met het profijtbeginsel waarop de retributie is gebaseerd. Daarbij was er vanaf het begin sprake van onvolkomenheden en onduidelijkheden omtrent het EU-CEG systeem en de wijze waarop correcties moesten worden gedaan. Verder betoogt eiser dat onduidelijk is welke werkzaamheden zijn verricht en aan hem in rekening zijn gebracht. Ten slotte betoogt eiser dat hij ten onrechte niet in bezwaar is gehoord.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Bestreden besluit II komt niet volledig tegemoet aan eiser, zodat het beroep mede is gericht tegen bestreden besluit II. Niet gebleken is dat eiser nog belang heeft bij een beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit I, zodat dit beroep niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard.
6.1
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de Tabaks- en rookwarenwet (de Wet) kunnen aan degene ten behoeve van wie werkzaamheden worden verricht de kosten ten laste worden gebracht die samenhangen met bij of krachtens deze wet voorgeschreven keuringen, controles, nadere controles, beoordelingen, of de ontvangst, verwerking, analyse, opslag en publicatie van bij of krachtens deze wet verstrekte gegevens en bescheiden.
Op grond van artikel 4.1, eerste lid van het Tabaks- en rookwarenbesluit (het Besluit) stellen producenten en importeurs van tabaksproducten de minister een redelijke termijn voor de beoogde datum van het in Nederland in de handel brengen van een nieuw of gewijzigd tabaksproduct hiervan in kennis.
Uit de artikelen 4.1 en 4.5 tot en met 4.8 van de Tabaks- en rookwarenregeling (de Regeling) worden voor de ontvangst, opslag, verwerking, analyse en publicatie van ingediende kennisgevingen kosten in rekening gebracht. De kosten bedragen € 44,85 per product.
6.2
Vaststaat dat ten behoeve van eiser 144 meldingen van een nieuw product (submissieniveau 1) zijn ingediend in het EU-CEG-systeem. Nu deze kennisgevingen
– hetgeen onweersproken is gebleven – zichtbaar zijn verwerkt in dit systeem, is eiser daarvoor terecht € 44,85 per product in rekening gebracht. Dat eiser een aantal van deze kennisgevingen achteraf heeft moeten corrigeren omdat de producten niet op de Nederlandse markt zijn gebracht en eiser daardoor feitelijk geen profijt heeft gehad van de kennisgevingen, laat onverlet dat verweerder reeds naar aanleiding van de initiële kennisgevingen kosten heeft moeten maken voor de ontvangst, opslag, registratie en verwerking daarvan. Dat de factuur is gedateerd op 30 november 2017 doet daar niet aan af. Deze datum betreft volgens verweerder – hetgeen niet onlogisch voorkomt – de laatste dag van de periode waarover data uit het EU-CEG in rekening zijn gebracht en niet zoals eiser betoogt de datum waarop de kosten zouden zijn gemaakt. Nu verweerder eiser bij brief van 7 augustus 2019 heeft geïnformeerd voor welke kennisgevingen kosten in rekening zijn gebracht, bestaat geen grond voor het oordeel dat onduidelijk is welke werkzaamheden zijn uitgevoerd. Dat er onduidelijkheid bestond over hoe eenmaal ingediende meldingen dienden te worden gecorrigeerd maakt niet dat de initiële kennisgevingen niet gefactureerd hadden mogen worden. Overigens zijn de kosten van ontvangst en dergelijke van deze correcties niet bij eiser in rekening gebracht.
7. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder voor de door eiser ingediende kennisgevingen met submissieniveau 1 en de na juli 2017 ingediende kennisgevingen met niveau 2 (166 in totaal) terecht € 7.445,10 (166 x € 44,85) bij eiser in rekening heeft gebracht.
8. Eisers betoog dat hij ten onrechte niet is gehoor in bezwaar slaagt. Nu verweerder naar aanleiding van het beroep van eiser, dat dezelfde strekking heeft als hetgeen eiser in bezwaar naar voren heeft gebracht, tot andere inzichten is gekomen, kon verweerder zich in het bestreden besluit niet op het standpunt stellen dat het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond is en dat daar redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is. Dit betekent dat het bestreden besluit in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb is genomen. Eiser heeft echter de gelegenheid gehad om in beroep zijn standpunten naar voren te brengen en stukken te overleggen. De rechtbank ziet daarom aanleiding om dit gebrek aan het bestreden besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren omdat aannemelijk is dat eiser daardoor niet is benadeeld.
9. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond verklaren.
10. Omdat verweerder bestreden besluit I heeft gewijzigd nadat eiser daartegen beroep heeft ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.S.J. Letschert, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 25 november 2020.
De rechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.