ECLI:NL:RBROT:2020:12811

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
C/10/606607 / JE RK 20-2946
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 december 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam kind] te verlengen. Het verzoek was ingediend op 22 oktober 2020, maar tijdens de zitting bleek dat de situatie van [naam kind] aanzienlijk was veranderd ten opzichte van de beschrijving in het verzoekschrift en het gezinsplan. De minderjarige woont sinds 20 oktober 2020 bij de vader en heeft geen contact meer met de moeder. De vader heeft aangegeven dat hij zich inspant voor een goede opvoeding en dat [naam kind] geen agressief gedrag vertoont, maar dat dit gedrag wordt beïnvloed door de omgang met de moeder. De GI heeft erkend dat belangrijke ontwikkelingen niet aan de rechtbank zijn doorgegeven en dat er geen zicht is op de benodigde hulpverlening, omdat de financiering nog niet rond is.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende objectieve aanwijzingen zijn dat het niet goed gaat met [naam kind] en dat de zorgen vooral voortkomen uit de opvoedsituatie bij de moeder. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek van de GI niet voldoet aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek en heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van griffier F.J.A. Jorens. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 23 december 2020.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
zaakgegevens: C/10/606607 / JE RK 20-2946
datum uitspraak: 2 december 2020

beschikking

in de zaak van

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind] ,

geboren op [geboortedatum kind] 2003 te [geboorteplaats kind] , hierna te noemen [naam kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder] ,

[naam vader] ,

hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 22 oktober 2020, ingekomen bij de griffie op 23 oktober 2020.
Op 2 december 2020 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Gehoord zijn:
- [naam kind] , die voorafgaand aan de zitting apart is gehoord,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de GI, [naam vertegenwoordigster] .
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de moeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders.
[naam kind] woont bij de vader.
Bij beschikking van 10 december 2019 is de ondertoezichtstelling van [naam kind] verlengd tot 17 december 2020.

Het verzoek

De GI heeft verzocht de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen voor de duur van zes maanden.
De GI heeft allereerst excuses gemaakt voor het feit dat de laatste belangrijke ontwikkelingen rond [naam kind] niet aan de rechtbank zijn meegedeeld; [naam kind] woont sinds enige tijd bij de vader en wil daar blijven wonen. De GI heeft verder het verzoek ter zitting gehandhaafd en als volgt toegelicht. Het lukt [naam kind] nog niet om haar emoties goed te reguleren. De school van [naam kind] heeft zorgen en heeft laten weten dat [naam kind] vaak scheldt in de klas, andere kinderen afsnauwt en een lakse houding aanneemt. Verder blijkt uit gesprekken met de hulpverlening, de vader en de school dat de weerstand van [naam kind] tegen de hulpverlening nog altijd aanwezig is. Het is daarom van belang dat [naam kind] laagdrempelige hulpverlening krijgt van een professionele ervaringsdeskundige die begrijpt wat [naam kind] heeft meegemaakt. Er loopt een aanvraag voor begeleiding via Experienced Experts van Enver. Zodra de aanvraag financieel is afgerond kan met de begeleiding worden gestart. Er is echter geen enkel zicht op het moment waarop de financiën rond zullen zijn; er is ook geen garantie te geven dát de financiën rond zullen komen. Daarnaast bestaan zorgen over de verstoorde ouder-kindrelatie tussen [naam kind] en de moeder. De moeder lijkt niet aan te kunnen sluiten bij de ontwikkelingsbehoefte van [naam kind] en het lukt de GI niet om de ouders rond de tafel te krijgen en afspraken met elkaar te maken in het belang van [naam kind] . Gedurende de komende periode wil de GI toewerken naar contactherstel tussen [naam kind] en de moeder en hoopt de GI dat de vader hierin een stimulerende rol kan spelen.

Het standpunt van de vader

De vader vindt een ondertoezichtstelling niet nodig. Tot op heden is veel beloofd door de GI, maar weinig tot uitvoering gekomen. De vader doet zijn best om [naam kind] een goede jeugd en een liefdevolle opvoeding te geven. [naam kind] is geen agressief meisje, maar wordt agressief gemaakt door hoe de moeder met haar omgaat. De vader heeft recent een gesprek gehad op school waaruit blijkt dat het juist goed gaat met [naam kind] . Zij moet wel wat minder gebruik maken van haar telefoon gedurende de les. Dat heeft de vader met [naam kind] besproken en daar houdt zij zich aan. De vader erkent dat het belangrijk is voor [naam kind] om op enig moment weer contact te hebben met de moeder. De vader wil de relatie tussen [naam kind] en haar moeder niet verstoren of tegenhouden, maar geeft aan dat de moeder zich van haar kant ook moet inzetten voor contactherstel.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting blijkt dat de huidige situatie van [naam kind] geheel anders is dan beschreven in het verzoekschrift en het gezinsplan. [naam kind] woont al sinds 20 oktober 2020 bij de vader en heeft sindsdien geen contact met de moeder. In het gezinsplan is vermeld dat [naam kind] niet naar haar vader gaat, terwijl ter zitting is gebleken dat de vader en [naam kind] ook veel contact met elkaar hadden toen [naam kind] nog bij de moeder woonde. In het gezinsplan is verder vermeld dat de school tevreden is over [naam kind] , terwijl ter zitting namens de GI is gesteld dat [naam kind] zich daar niet goed gedraagt. [naam kind] en de vader spreken dit met klem tegen. Omdat een verslag van de school ter onderbouwing van dit punt, ontbreekt, is vandaag niet komen vast te staan dat het niet goed zou gaan op school. In het gezinsplan wordt in drie van de vier doelen melding gemaakt van begeleiding via MDFT, terwijl ter zitting is gebleken dat dit al geruime tijd geleden niet van de grond is gekomen. Enig zicht op de inzet van Experienced Experts is er niet, omdat de financiering niet rond is en mogelijk niet rond komt. [naam kind] heeft aangegeven dat zij deze begeleiding niet nodig heeft en ook niet wenst, omdat zij voldoende alternatieven heeft. Gezien deze stand van zaken kan niet vastgesteld worden dat Experienced Experts binnen de verzochte ots-termijn van de grond zal komen.
Ter zitting is gebleken dat er weinig constructieve communicatie lijkt plaats te vinden. Zo is het verzoekschrift niet met [naam kind] besproken wat gezien de wettelijke regeling wel had moeten gebeuren (zie art. 799a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Ook over het gezinsplan lijkt geen of weinig communicatie te hebben plaats gehad; in het plan is vermeld dat [naam kind] akkoord is met de inhoud ervan, terwijl ter zitting is gebleken dat relevante informatie daarin onjuist of achterhaald is.
Uit dat wat verder op de zitting besproken is, lijkt het op dit moment goed genoeg te gaan met [naam kind] . De zorgen bestonden voor een belangrijk deel in de opvoedsituatie bij de moeder. Met de vader, waar [naam kind] nu woont, heeft zij een warme band. Er zijn geen aanwijzingen dat de vader niet in het belang van [naam kind] handelt of het contact tussen [naam kind] en de moeder tegenhoudt of niet stimuleert. Daarnaast zijn er onvoldoende objectieve aanwijzingen dat het niet goed zou gaan op school. De vader heeft recent een goed gesprek gehad op school en [naam kind] ervaart voldoende steun van haar mentor.
Op grond van vorenstaande is de kinderrechter van oordeel dat niet langer wordt voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal daarom het verzoek van de GI afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst af het verzoek.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2020 door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van F.J.A. Jorens als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 23 december 2020.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.