In deze zaak heeft de kinderrechter op 2 december 2020 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [naam kind] te verlengen. Het verzoek was ingediend op 22 oktober 2020, maar tijdens de zitting bleek dat de situatie van [naam kind] aanzienlijk was veranderd ten opzichte van de beschrijving in het verzoekschrift en het gezinsplan. De minderjarige woont sinds 20 oktober 2020 bij de vader en heeft geen contact meer met de moeder. De vader heeft aangegeven dat hij zich inspant voor een goede opvoeding en dat [naam kind] geen agressief gedrag vertoont, maar dat dit gedrag wordt beïnvloed door de omgang met de moeder. De GI heeft erkend dat belangrijke ontwikkelingen niet aan de rechtbank zijn doorgegeven en dat er geen zicht is op de benodigde hulpverlening, omdat de financiering nog niet rond is.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende objectieve aanwijzingen zijn dat het niet goed gaat met [naam kind] en dat de zorgen vooral voortkomen uit de opvoedsituatie bij de moeder. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek van de GI niet voldoet aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek en heeft het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling afgewezen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in aanwezigheid van griffier F.J.A. Jorens. De schriftelijke uitwerking van de beschikking is vastgesteld op 23 december 2020.