In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 23 december 2020 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam minderjarige]. De minderjarige is geboren in 2003 en verblijft momenteel in een crisisopvang. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, die loopt tot 11 maart 2021. Dit verzoek is gedaan omdat de minderjarige in een onveilige thuissituatie verkeert, onder andere door conflicten met de moeder en de terugkeer van de stiefvader, die eerder mishandeling heeft gepleegd.
Tijdens de zitting op 23 december 2020 zijn de minderjarige, een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West gehoord. De kinderrechter heeft de moeder telefonisch gehoord in verband met coronamaatregelen. De feiten wijzen uit dat de minderjarige zich onveilig voelt in de thuissituatie en dat de moeder niet in staat lijkt om haar te beschermen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de veiligheid niet kan worden gewaarborgd binnen het netwerk.
De kinderrechter heeft besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen, waarbij de moeder is opgedragen om de persoonlijke spullen van de minderjarige, zoals haar telefoon en kleding, terug te geven. De kinderrechter heeft de beschikking mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 6 januari 2021. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld door de verzoekers en andere belanghebbenden binnen drie maanden na de uitspraak.